Inleiding

'God in zijn heiligdom doet allen eensgezind wonen in zijn huis!' Allen, daarmee worden niet alleen wij bedoeld die hier aanwezig zijn, maar wij en alle andere gelovigen van de katholieke Kerk over de hele wereld. Wij allen vieren vandaag eensgezind het wijdingsfeest van de Sint Jan van Lateranen, de vroegere parochiekerk - om het zo maar eens te zeggen - van de paus. Later, om precies te zijn in de veertiende eeuw, is hij verhuisd naar de Sint Pieter en het Vaticaan, hetgeen nu beschouwd wordt als de parochiekerk en pastorie van de paus.
Wij staan als het ware allemaal in Gods heiligdom. Wat is een heiligdom? Dat is een ruimte waarin alles op God geordend is. In zoverre is het een heilige ruimte. Het is een beeld van wat wij zelf zijn, zoals Paulus vandaag in de eerste lezing zegt: "De tempel van God is heilig en die tempel zijt gij." Dat betekent dus dat wij heilig zijn. Fundamenteel hebben wij ook een op God geordend leven, tenminste dat moet het fundament zijn, zegt sint Paulus. "Niemand kan een ander fundament leggen dan wat er reeds ligt, namelijk Jezus Christus." Christus in ons. Hij maakt ons leven, ons hart heilig.

Maar er is nog iets anders. Er zijn ook allerlei andere bewegingen in het heiligdom van ons hart, en vandaag zullen we in het evangelie horen hoe Jezus daarmee omging. Alles wat er in ons hart marchandeert, compromissen sluit met het heilige van Gods tempel, met onze toewijding aan God, duldt Hij niet, jaagt Hij eruit.
Dat is wat wij aan het begin van deze eucharistieviering ook doen. We weten al hoe wij straks in deze heilige viering zullen zijn: verstrooid, afgeleid door allerlei dingen die niet op God geordend zijn. Door ons daar nu al van te beschuldigen, dat onder kritiek te stellen, mogen wij toch aan deze viering deelnemen. We worden gereinigd door ons berouw.

Homilie

"Jezus echter sprak over de tempel van zijn lichaam." Wat is een tempel eigenlijk? Wat onderscheidt een tempel van andere ruimtes? Een tempel is een ruimte die toegewijd is aan God. Het is een plaats waar alles op God geordend is. Als je er binnenkomt, laat je de wereld van de mensen en de wereld van jezelf achter je, en treed je binnen in de wereld van God. Je zwijgt er en als er eventueel toch gesproken moet worden, dan doe je dat met gedempte stem, ingehouden, je houdt je eigen tegenwoordigheid in, om zo aan Gods tegenwoordigheid alle ruimte te geven, om Hem volledig tot zijn recht te laten komen. Hij is er en de dingen en de mensen die er ook zijn, krijgen een aan God ondergeschikte plaats.

Zo is het wanneer wij in de kerk zijn, maar de bedoeling van onze kerkgang is, dat wij God die plaats ook toekennen buiten de kerk, in ons gewone leven in de wereld, dat we met ons leven knielen, dat al onze bedoelingen, daden, werkzaamheden zuiver geordend zijn in dienst en lof van zijn goddelijke Majesteit.
Dat is niet altijd even makkelijk, want in de wereld moet je het stellen zonder die ruimte waar alles op God geordend is. Hier in deze kapel, word je door de ruimte en de mensen en het voorbeeld van anderen geholpen om je leven inderdaad op God te ordenen. Maar in de wereld buiten de kerk heerst er een totaal andere sfeer. Niet alleen dat de mensen daar met allerlei andere zaken bezig zijn die ze belangrijker vinden dan God, maar er heerst zelfs een God vijandige sfeer. De geest van de wereld is aan God vijandig, aan God tegengesteld. Je wordt er door allerlei krachten van God afgetrokken. En waren die krachten nu maar duidelijk herkenbaar als God vijandig, maar nee, dat is nu juist de grote moeilijkheid van het leven in de wereld, buiten de ruimte van de Kerk: er worden allerlei goede bedoelingen, goede dingen voorgestaan, mensen dienen zich aan als idealistisch, als mensvriendelijk, vrouwvriendelijk, kindvriendelijk; ze staan mooie idealen voor, maar daar achter, zonder dat zij zich dat bewust zijn, zit er een verkeerde geest bij die mensen van God aftrekt.

Hoe moeten de kinderen van God het nu klaar spelen om te zien wat goed en wat verkeerd is? Waaraan kunnen zij herkennen wat er achter die mooie bedoelingen en achter die idealistische woorden, achter die schijnbaar zelveloze opzet in werkelijkheid schuil gaat? Nu, daarvoor heeft God ons een innerlijke tempel gegeven, een tempel die wordt bewoond door de heilige Geest, de Geest van God zelf. "Gij weet toch dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest van God in u woont." ... "Die tempel van God is heilig en die tempel zijt gij", zegt Paulus in de tweede lezing.

Wat is dat dan voor een Geest, die Geest van God? Hoe is die anders dan de geest van de mensen? Waaraan kun je die herkennen? Het is een Geest van zelveloosheid, van volstrekte onbaatzuchtigheid, volkomen afgestorven aan eigenbelang, berekening, eigen baat, kortom: de Geest van God is het tegenovergestelde van waar de tempeldienst van de oude orde nog vol van was: gesjacher, gemarchandeer, berekening, kortom: een vermenging van de belangen van God met de belangen van de mensen.

Ook achter het gedoe van die kooplieden uit het evangelie steekt de macht van de machthebbers, dat netwerk van autoriteiten, van mensen die de markt in stand houden, omdat zij er baat bij hebben, ervan profiteren. Zij genieten van hun macht en waken jaloers over hun belangen. Daarom zijn ze bang voor Jezus, want Jezus stelt hun verborgen zelfzucht, hun verdorven bedoelingen aan de kaak. Maar loopt Jezus daarbij zelf niet het gevaar door de mensen beticht te worden van zelfzuchtige bedoelingen? Hij richt toch maar alle aandacht op Zichzelf, in plaats van op de tempel, Hij maakt er aanspraak op dat Hij een nieuwe tempel zal oprichten, dat iedereen zich voor Hem zal moeten buigen. Loopt Hij niet het risico dat iedereen zal denken dat Hij voor zijn eigen belang, zijn eigen imago bezig is?

Wat zit er eigenlijk achter? Zit er bij Hem hetzelfde achter als wat Hij constateert bij de machthebbers van de volkeren, dat zij misbruik maken van hun macht over hen? Jezus zegt tot zijn leerlingen: "Dit mag bij u niet het geval zijn; wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn, en wie onder u de eerste wil worden, moet aller slaaf wezen" (Mt 20,26.27; vgl. Mc 10,43.44). Om te voorkomen dat de mensen zelfs maar zouden denken dat er iets zelfzuchtigs bij zou zitten, stelt Jezus dit gebaar van provocatie. Een openlijke provocatie die Hem duur zal komen te staan. "Hij maakte van touwen een gesel, dreef ze allemaal uit de tempel", en zei: "Weg met dit alles! Maakt van het huis van mijn Vader geen markthal." En de leerlingen wisten achteraf: bij dat gebaar past het woord van de profeet: "De ijver voor uw huis zal Mij verteren" (Ps 69,10). Verteren als een brandoffer, als een totaaloffer. Door en door zelveloos, tot het einde toe. "Jezus sprak over de tempel van zijn lichaam", afgebroken en herbouwd, niet door eigen macht, maar door de macht van zijn Vader.

Dat is ook de reden waarom de vorige paus, paus Johannes Paulus II, aangebleven is, tot het laatste is doorgegaan, om te laten zien dat er geen eigenbelang bij is dat hij meer dan vijfentwintig jaar lang het hoogste ambt in de Kerk heeft bezet, en dat hij door miljoenen is toegejuicht, dat hij alom geëerd en gerespecteerd is door de groten der aarde. Als er alleen zelfzucht, of maar een klein beetje zelfzucht achter zou zitten, zou hij bij zijn lichamelijke aftakeling afgetreden zijn, dan zou hij zich teruggetrokken hebben. Maar hij is doorgegaan, want het ging niet om zijn imago, hoe hij overkwam, maar het ging hem om God. Zo is hij geloofwaardig geworden en zo heeft hij de geloofwaardigheid van heel zijn pontificaat onderstreept en bevestigd. Precies zoals Jezus zelf. "Ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen" (Mt 10,28).