Allerheiligen is het feest van Gods eigen stad. Daar is de grote menigte die niemand tellen kan (Op. 7,9). Naar het oordeel van de wereld zijn de heiligen vreemdelingen, onbegrepen door de wereld (1 Joh. 3,1). Maar zij zijn de weg gegaan die Jezus in de zaligsprekingen ons voorging (Mt. 5,1-12).

Uit dankbaarheid

Op Allerheiligen hebben de meeste kerken meer aanwezigen bij de vieringen. De stap van vele mensen is op deze feestdag ingegeven door dankbaarheid. Wij nemen deel aan de gebedsdiensten op Allerheiligen en Allerzielen omdat wij ons verbonden weten met hen die ons zijn voorgegaan.

Wij zijn ouders, grootouders en voorouders dankbaar. Zonder hen zouden wij er niet zijn. Wij danken onze huidige wereld - zowel met zijn schone kanten als met zijn verkeerde - aan het werk, de inzet en het falen van vorige generaties. Wij zijn verbonden met een grote familie. Omdat wij hen niet vergeten, zijn we vandaag samen.

Allerheiligen en Allerzielen, dagen waarop we met velen even mijmeren en hen gedenken die we hebben gekend en er niet meer zijn: overleden huisgenoten en familieleden, collegae, zieken, buren. Dan zijn er de velen, onbekend bij en vergeten door de mensen, enkel gekend door God. Velen brengen begin november een bezoek aan het kerkhof om hun overleden even te gedenken.

Wij staan daar dan stil bij het graf van een familielid en kijken naar namen en jaartallen. Een streepje verbindt het geboortejaar en het sterfjaar. Bij de ene volgen deze twee data vlug op elkaar, bij anderen liggen er meerdere jaren tussen. Het streepje ertussen is niet steeds zo rechtlijnig als op de herdenkingsplaat. Vaak was de weg er een met hoogtes en laagtes, met bochten en omwegen.

Bij de gedenkplaat kunnen herinneringen opkomen aan pijn en wonden uit het verleden. Oud-worden is kunnen aanvaarden dat je ouders waren zoals ze geweest zijn. Een aantal gedichten van Ida Gerhardt dragen daarvan sporen.

Zij die geboden en verboden

liggen onder de groene zoden.

En gij, aan wie het is geschied,
hun kind – laat hen niet zo alleen,
wanneer ge op de grijze steen
hun jaartallen en namen ziet.

(Omzien in deernis, VG 716).

 

In optimisme

Met de kerk nemen we aan dat het leven van een aantal overledenen  geslaagd en gelukt is. Zij zijn thuis gekomen in de stad van God. Het zijn de heiligen. Voor de katholieke kerk is Allerheiligen haar kwaliteitsfeest. De heiligen, de bekende en de onbekende, tonen hoe het evangelie mensen tot schone mensen heeft gemaakt en het nog altijd doet. De kerk erkent door dit aloude feest dat het leven zinvol is en dat het lukken kan. Op een eerste zicht komt het ons niet toe te bepalen wie bij God is. God alleen doorgrondt het hart van mensen en weet wat hen dreef. Niettemin hebben mensen bijna te allen tijde aangevoeld dat er medemensen zijn die iets van Gods menslievendheid en nabijheid hebben uitgedrukt. In de vroege christengemeenten werden de toen levende christenen heiligen genoemd, juist omdat zij leefden vanuit de kracht van Jezus en zijn Geest en omdat zij zich voedden aan de heilige geheimen.

Tijdens het leven van Maria Vianney, de pastoor van Ars was een nieuwsgierig, kritische man vanuit de grootstad naar het dorpje Ars gegaan. Het doen en zijn van die arme priester maakte op hem indruk. Ondervraagd naar zijn ervaringen in Ars, zie de stedeling bij zijn terugkeer: “ J’ai vu Dieu dans un homme”; ‘Ik heb God in een mens gezien.”

 

We mogen nochtans niemand tijdens zijn leven heilig verklaren. De heilige is de eerste om zich daartegen te verzetten. Hij/zij weet hoe wankel het hart van een mens is. Filippus Neri had een kort gebed: “Heer waak over mij, want vandaag nog kan ik U verraden.

Slechts nadat iemand zijn ganse levensloop heeft voltooid en wanneer hij/zij stand hield in het goede, kan een oordeel over diens heiligheid tastend uitgesproken worden. Maar dergelijk oordeel steunt echter op wat die man/vrouw tijdens hun leven waren.

Het feest van Allerheiligen is een optimistisch feest. Het zegt dat de oogst is gelukt. Het leven van heiligen toont dat het mogelijk is de weg van Jezus te volgen. Volgens de Apocalyps zijn velen daarin geslaagd en is de stad Gods gevuld door een grote menigte die niemand tellen kan.

Wegen naar de hemelse stad

In de Gentse kathedraal hangt het beroemde retabel van de gebroeders van Eyck. Allerlei groepen staan bij de troon van het Lam: pausen, rechters, martelaren, belijders, maagden. Op het rechter zijluik plaatste van Eyck een groep pelgrims. Deze “bestaat uit zeer eenvoudige pelgrims, aangevoerd door de reus Christoffel, van alle rang en stand, en zij komen langs de doodgewone landweg in Vlaanderen” (C. Van der Meer, Het toneel is in de hemel, Ambo, 1981, p. 106).

Er kunnen er nog altijd bij: mannen en vrouwen uit eigen streek, mensen in eenvoudig plunje en zonder grote naam. Mannen en vrouwen, trouw gebleven aan het gegeven woord, mensen die elkaar niet lossen bij ontij, bij ziekte of kwaal, mensen die niet buigen voor onrecht, die eerlijk trachten te blijven in het zakenleven, elkaar geen voetje lichten. Mannen en vrouwen, die gefaald hebben en die als de tollenaar op Gods barmhartigheid hopen. Mensen met een hart dat nederig genoeg is om steeds te herbeginnen.

De weg van de zaligsprekingen

Figuren zijn belangrijker dan structuren. Wij kijken op naar medemensen, die vroeger en nu het christen-zijn beleven. Bij zijn eerste bezoek aan ons land in 1985 verwees paus Johannes Paulus II naar Rombaut en Bavo, naar Cardijn, naar missionarissen. In 1996 kwam hij terug naar ons land om pater Damiaan zalig te verklaren. Op Beloken Pasen 2014 zijn paus Johannes XXIII en paus Johannes Paulus II in Rome heilig verklaard. Op missiezondag 2014 is paus Paulus VI zalig verklaard.

Wie leeft volgens de oproep van de Bergrede, stapt daarmee in het spoor van Jezus. In de zaligsprekingen had hij zijn eigen portret getekend. Hij was arm. Hij bracht vrede. Hij streed om de gerechtigheid. Hij was zachtmoedig. Hij was de zuivere van hart. Hij heeft
vervolging geleden. Hij kwam op voor een wereld die sterk verschilt van de plaatsen en de middens, waar haat met haat wordt vergeld, waar ellebogen tellen, waar geweld zegeviert, de rijken worden ontzien en de arme opzij gezet. Naar het oordeel van de machtigen brengt heiligheid weinig bij. “De heiligen ons voorgegaan hebben hier niets verworven, maar zijn aan ’t einde van hun baan als vreemdeling gestorven” (ZKJ 551).

Heiligen, het zijn dwazen omdat zij tijd besteden aan sukkelaars, dwaas omdat ze perken stellen aan bezit, dwaas omdat zij kuis zijn, dwaas omdat ze bidden.

En toch zou onze wereld zonder deze dwazen kouder en killer zijn. Dankzij de heiligen kunnen wij op in de dagen van Allerheiligen en Allerzielen blij zijn. Wij geloven dat Gods hand ons eveneens zal leiden en in het beter, hemels vaderland een stad voor ons bereidt (cf. ZJ 551). God reserveert zijn stad niet enkel voor katholieke heiligen. Er is een oecumene van de heiligheid en zelfs een nog veel ruimere.

Toekomst

Ongetwijfeld zijn er die bij het lezen en het horen van deze woorden het hoofd schudden en niet meegaan. Heiligen ja, maar heiligen die ons in de hemel brengen neen.

In de zomerreeks Naamgenoten met driemaal de naam Danneels gaf Mathias de journalist op de vraag van Lucette Verboven of hij geloofde in het leven na de dood dit antwoord: “Ik zal kordaat zijn: neen. Ik geloof niet in een monotheïstische God met wie ik contact zou hebben en ik denk dat de dood het absolute einde is. Maar ik noem mezelf wel een religieus atheïst omdat ik in die christelijke traditie opgroeide. Ik ben erg gevoelig voor de troost van het ritueel. Meer dan welke godsdienst ook toont het christendom ons de vragen die alle mensen hebben: wat loop ik hier te doen? Wat is de betekenis van het mens-zijn, van de liefde? Wat is vallen en opstaan? Wat is verrijzen?”

De zakenman Pascal gaf een ander antwoord: “Ik hoop dat er iets is,maar ik neem het zekere voor het onzekere en maak mijn hemel voor zover ik kan, hier.”

Kardinaal Danneels zei: “God is een slechte carrossier als er geen hiernamaals is, want zelfs mijn lichaam verlangt voort te leven” (Tertio, 14 juli 2010).

Op Allerheiligen belijden we nog meer dan anders ons geloof in een God die leven geeft, eeuwig leven, dat nu reeds een aanvang heeft genomen.