Inleiding

Vandaag gedenkt de Kerk Sint Jozef, arbeider, als een werkman, als iemand die met zijn handen werkte. Er is verschil tussen de arbeider van toen en die van nu. Tegenwoordig is er bij de arbeider een grote afstand tussen het werk dat hij doet en het product dat uiteindelijk mede door hem tot stand komt. Dat noemen ze vervreemding. Hij krijgt een schroefje en dat moet hij aan een of ander apparaat vastmaken, soms weet hij niet eens waarvoor het dient, wat hij doet, waar het terecht komt en hoe het verder zal gaan. Terwijl het eigen aan de werkman is dat hij het product van zijn hand ziet in betrekking tot de mens waarvoor het dient.
Zo'n werkman was sint Jozef. Als er ergens een deur piepte, of er hing een kozijn scheef, of een of ander werktuig, bijvoorbeeld een bijl, was kapot, dan repareerde hij dat en dat deed hij in het milieu van de mensen die ermee werkten. Het lijkt een beetje op het werk dat u doet, tenzij kloosterlingen voor een fabriek werken, wat ook wel voorkomt, dan heb je datzelfde effect van vervreemding. Maar al het werk dat u doet: koken, naaien, wassen, schoonmaken, is direct betrokken op de mensen waarvoor het bedoeld is.
Waarom is sint Jozef toch een voorbeeld voor de mensen, voor de gelovigen van vandaag? Jezus zegt daarvan: "Dit is het werk dat God van u vraagt: te geloven in Degene die Hij gezonden heeft" (Joh 6,29). Daar is geen afstand, geen vervreemding, geen verwijdering tussen werk en product, maar tussen de voorstelling die de mensen van God hebben en wat God doet. "Want zoals de hemel hoger is dan de aarde, zo gaan ook mijn wegen uw wegen te boven, en mijn gedachten uw gedachten" (Jes 55,9).
Onze plannen, onze gedachten, zijn dat Hij groot is, hoog en ver weg, maar Gods gedachten en plannen komen heel dichtbij. God was heel dicht bij Maria en Jozef. Jozef heeft de afstand overbrugd, de vervreemding die er was tussen zijn eigen plannen, zijn eigen menselijke overwegingen, en de plannen van God. Daarin bestond zijn geloof!
Dat is de reden waarom hij voor ons een voorbeeld is; wij moeten in het werk van onze handen met ons hart bij God zijn. In het verzorgen van dat Kind kwam sint Jozef in aanraking met God zelf. Zoals wij daarom allemaal in onze omgang met mensen, groot en klein, ziek en gezond, aardig en niet aardig, gelovig en niet gelovig, vriend of vijand, moeten handelen alsof we in aanraking zijn met God Zelf. We zijn in aanraking met kinderen van God. "Al wat gij aan de minsten der mijnen hebt gedaan, hebt gij aan Mij gedaan," zegt Jezus (Mt 25,40).
Daarom vandaag de gedachtenis van sint Jozef, de werkman, als de man van het werk, de man van het geloof. Het geloof dat God ons zo nabij is gekomen, dat we, als we met mensen omgaan, met God omgaan.

Homilie

Jezus onderwijst in zijn vaderstad, in zijn eigen milieu, Hij is bij de zijnen. Het is daar dat de mensen zich afvragen: "Waar heeft Hij die wijsheid vandaan en de macht om wonderen te doen?" Ze luisteren naar de oorsprong, daar waar de woorden en daden vandaan komen. En dat is nu precies de bezigheid van het geloof: Waar komt het vandaan? Is het van aardse oorsprong, of van hemelse? Alleen al het stellen van die vraag veronderstelt het antwoord: van God. Zoals elders wordt gezegd: "Wat is dat voor een wijsheid die Hem geschonken is?" (Mc 6,2). Dat kan niet anders dan van God zijn. Blijkbaar merken ze dat er iets van God bij is. Dat God de Gever is van Jezus' handelen. "Wie is Hij toch, dat zelfs wind en water Hem gehoorzamen?" (Mc 4,41; Mt 8,27; Lc 8,25). Wie, wat? Dat is een vraag stellen naar een transcendente, een boven de natuur, een boven de geschiedenis en mensen uitrijzende macht; een bovenmenselijke vriendelijke goedheid.

In Jezus' woord en daad breekt een andere wereld door, het heilige, de Heilige in ons midden. Zoals de Joden God beleefden: "de Heilige in uw midden" (Hos 11,9). Maar toch hielden de mensen vol: Dat kan toch niet. Hij is toch de zoon van de timmerman, die Jezus van Maria en Jozef. Die weten we toch precies te wonen? Wat moet Híj ons vertellen? Wat verbeeldt Hij Zich wel? We hoeven ons door Hem toch niets wijs te laten maken! ... Zo slaat het geloof om in ongeloof. En zo komt, in het licht van het ongeloof van de andere bloedverwanten, het geloof van Maria en Jozef des te scherper tot uiting. Hoe dichter God nadert, hoe gewoner Hij is. Maar des te groter is de bekoring om niet te geloven, om Hem in te passen in de eigen wijsheid, in plaats van de eigen wijsheid in te passen in Gods wijsheid.

Elisabeth noemde Maria: 'zij die geloofde,' - en we mogen aannemen dat alle eerste christenen in wier midden zij woonde en leefde, haar zo noemden: "Zalig zij die geloofd heeft, dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is" (Lc 1,45). Maria was één en al geloof. Want nooit kwam God een mens meer nabij dan haar, en nooit was de afstand tussen de gedachten van de mensen over God en de realisatie van Gods plannen, groter. Maar het geloof van Maria heeft die afstand overbrugd. Ze ergerde zich niet, ze nam er geen aanstoot aan, ze legde het niet naast zich neer. Evenmin als sint Jozef.

Toch is de bekoring van de stadgenoten van Jezus ook onze bekoring, de bekoring om God alleen te geloven als Hij tekenen doet uit de hemel, als Hij uitrijst boven het gewone, als Hij iets buitengewoons doet. Ook wij neigen ertoe slechts te geloven als het heilige zich aftekent tegen het alledaagse, tegen het gewone, in plaats van dat we het heilige laten dóórdringen in het gewone.

Dat God ons menszijn zó serieus neemt! Het heilige zo dicht bij huis te hebben, is de krachtproef van het geloof. Maar u mag weten, dat u het heilige nog dichterbij hebt, in huis hebt, niet op dit altaar, maar op het altaar van uw eigen hart. En dat u het heilige nog dichterbij hebt in uw medezusters. "Wat ge aan de minsten der mijnen hebt gedaan, hebt ge aan Mij gedaan" (Mt 25,40). Dat we de naaste mogen zien als de nieuwe vindplaats van God. Hij is altijd nieuw, eindeloos verheven, transcendent, niet boven de mens uit, maar boven de verwachting van de mens uit.