Leven geven, het mooiste teken van hoop en vertrouwen.  Het is een kind op een wereld zetten die voortdurend verandert en die over twintig jaar alweer zoveel anders zal zijn als deze van nu.  

Wat zal er worden van dit kind?” (Lc. 1,66). “Hoe zal dit verder gaan met dit kind?”, dit is een vrij algemene vraag.  Niemand kan immers de toekomst voorspellen.
Het kan een angstige vraag zijn, wanneer het kind ziek is, weinig begaafd, van bij de aanvang beperkt door armoede.
Het kan een heel hoopvolle vraag zijn, als het kind al vlug bekwaamheid en begaafdheid uitstraalt.
Tegenover de vreugde van de ouders bij de geboorte van een kind staat de pijn van hen, die een kind hebben moeten afgeven en zij die ongewild kinderloos zijn.

Elisabeth en Zacharias, een bejaard koppel, zijn verbonden met de tempel in Jeruzalem.  Zij komen beide uit een priestergeslacht en worden geprezen “als vrome en gelovige mensen, die zich strikt aan alle geboden en wetten van de Heer hielden” (Lc. 1,6).  Ze behoorden tot de zogenaamde kring van de ‘geringe van Jahweh’.  Elisabeth was onvruchtbaar.  Hun verwachting was vergroeid tot een droefheid om het kind dat niet kwam.  

Volgens Lucas breekt op die achtergrond iets nieuws door.  Na jaren van geestelijke dorheid klinkt een profetische stem in Israël.  Een nieuwe adem in de oude tempel.  Herinneringen aan vroegere profeten als Jesaja, Jeremia, Elia en Maleachi herleven,

Het kind is de zoon van Elisabeth en Zacharias, maar zijn naam komt van elders.  Zijn naam drukt een zending uit.  Hij betekent: “Yahwe  is genadig.”  Zacharias zal deze genade uitzingen in het Benedictus na de besnijdenis van zijn zoon (Lc. 1,67-79).  Een naam vraagt om deze juist en met eerbied uit te spreken.  

De ouders voelen Gods hand in dit gebeuren.  Zij beseffen van bij de aanvang wat een dichter uitdrukt: “Uw kinderen zijn uw kinderen niet” (Khalil Gibran).  In tegenstelling met de ziener Samuel verblijft Johannes als kind niet in de tempel.  Hij trekt de woestijn in.  Ondertussen doordringt Gods geest hem meer en meer. Misschien moeten wij door de woestijn opdat het nieuwe zou groeien.

Lucas schildert in het kindsheidevangelie een tweeluik waarin zowel van Johannes als van Jezus de aankondiging en de geboorte wordt verhaald en telkens met vreugde begroet.  Johannes zal als profeet voor velen een bron van vreugde zijn.  Tegenover de profeet Johannes staat hij die nog groter is.  Het kindsheidevangelie trekt voortdurend een parallel tussen Johannes en Jezus, waarbij de eerste de tweede zal begroeten en als zijn meerdere erkennen (Lc. 1,34).

Johannes is niet de eerste de beste.  Hij kreeg het hoogste compliment van Jezus, volgens wie Johannes de grootste is onder alle mensenkinderen.  Toch zegt Jezus daarna dat in het koninkrijk Gods de kleinste nog groter is dan Johannes (Lc. 7,28).  Johannes heeft met zijn optreden aan de Jordaan een gunstig klimaat geschapen naar Jezus toe. 

Op het schilderij van Matthias Grünewald staat Johannes als boetepreker met een uitgestoken wijsvinger naar Jezus.  In het vierde evangelie verwijst Johannes bij de Jordaan zijn eigen leerlingen naar Jezus (Joh. 1,36).  Hij getuigt over Jezus dat deze groter moet worden en hij Johannes zelf kleiner (Joh. 3,30).  

Elke christen probeert om zoals Johannes naar Jezus te wijzen.  De liturgie helpt ons hierbij.  Ze laat Johannes vooral aan het woord in de Advent.  Zij heeft twee feestdagen hem ter ere.  Voor heiligen is hun hemelse geboortedag (dies natalis) deze waarop hun leven is voleindigd.  Van Maria, van Johannes, van Jezus vieren we tevens hun geboortedag.  De viering van het geboortefeest van Johannes primeert op de liturgie van de zondag. 

De moslims erkennen Johannes als een profeet en hebben hun eigen verhaal over zijn geboorte: “De vermelding van de barmhartigheid van jouw Heer aan Zijn dienaar Zakarijja. Toen hij tot zijn Heer in het verborgen riep, zei hij: ‘Mijn Heer, mijn gebeente is zwak geworden in mij en mijn hoofd grijs van ouderdom. Bij het aanroepen van U, mijn Heer, ben ik nooit ongelukkig geweest. Maar ik ben bang voor de verwanten die na mij komen, want mijn vrouw is onvruchtbaar. Schenk mij dan van Uw kant een naaste verwant, die van mij zal erven en die van het geslacht van Ja‘koeb zal erven en maak, mijn Heer, dat hij aangenaam is.’ ‘O Zakarijja, Wij kondigen jou een jongen aan die de naam Jahja heeft” (Soera 19,2-7).

Yahya, zo is Johannes bij de moslims gekend.  De moskee van de Omeyades in Damascus is gebouwd op een oudere kathedraal.  Ze bevat een schrijn met de relikwie van sint Jan de Doper.  (Er zijn minstens vier plaatsen, die beweren dat zij de schedel van Johannes bezitten!)  Paus Johannes Paulus heeft deze beroemde moskee bezocht op 6 mei 2001 en er een belangrijke boodschap gericht naar christenen en moslims.  “De zoon van Zacharia is een persoonlijkheid van fundamentele betekenis in de geschiedenis van het christendom.  Hij effende als voorloper de weg voor Christus.  Zijn leven was ten volle aan God gewijd en werd met de marteldood gekroond.  Moge zijn getuigenis alle verlichten, die hem op deze plaats vereren opdat zij, zoals ook wij, inzien dat onze grote levensopgave erin bestaat Gods waarheid en gerechtigheid te zoeken. 

Ons samenzijn hier op deze beroemde gebedsplaats herinnert er ons aan dat de mens een spiritueel wezen is en geroepen is om de absolute voorrang van God in alle dingen te erkennen en te eren.  Christenen moslims zijn daarover akkoord dat de ontmoeting met God in het gebed de noodzakelijke voeding verschaft aan onze ziel.  Zonder haar verdort ons hart en streeft onze wil niet meer naar het goede, maar vervalt ze in het kwaad.”  

In onze streken waren en zijn een aantal kerken toegewijd aan Johannes de Doper, zo de Begijnhofkerk in Leuven.  Johannes staat op het retabel van het Lam Gods als patroonheilige van de voorganger van de Gentse Sint Baafskathedraal.  Het feest van de geboorte van Jezus valt drie maanden na het feest van Maria Boodschap.  Het is Midzomer.  Over zes maanden begint de winter.  Over zes maanden is het kerstmis, feest van degene van wie Johannes “aangekondigd heeft dat hij komen zou en die hem aangewezen heeft toen hij eenmaal was gekomen” (adventsprefatie).   Wanneer Johannes in de gevangenis komt, had hij twijfels of Jezus nu echt de komende was (Lc. 7,18).  Hij, vriend van de bruidegom (Joh 3,29), worstelt met het geloof in Jezus.  “Gelukkig is degene die aan mij geen aanstoot neemt” (Lc. 7,23).