5e zondag in de veertigdagentijd C - 2007

Zusters en broeders,

Zowat twee weken geleden, op 13 maart om heel precies te zijn, publiceerde paus Benedictus XVI het document Sacramentum caritatis. Hij beklemtoont daarin de onvervangbare waarde van de eucharistie, die hij heel terecht de kern van ons christelijk leven noemt. De eucharistie houdt immers niet op aan de buitendeur van de kerk, maar ze is een houding die ons hele christenzijn doordringt, niet abstract en met grote woorden, maar heel concreet, in ons leven van elke dag. Zoals Jezus dus, die Gods liefde heel direct en heel concreet in woorden en daden onder de mensen bracht. Verder beklemtoont de paus de onaantastbaarheid van het celibaat voor priesters, en herhaalt hij nog maar eens dat gescheiden en opnieuw getrouwde katholieken de communie niet mogen ontvangen, tenzij ze als broer en zus leven met hun nieuwe partner - en iedereen begrijpt wat ik hiermee bedoel.

De vraag is of iedereen ook begrip heeft voor dat pauselijke standpunt, zeker in het licht van het optreden van Jezus in het evangelie dat we zonet hoorden. Ieder van ons kent dit verhaal van binnen en van buiten. Het zit echt in ons geheugen gebeiteld. Schriftgeleerden en farizeeën slepen een vrouw voor Jezus die op overspel is betrapt. Volgens de wet van Mozes moet ze gestenigd worden. Enfin, dat beweren ze toch. De wet, de harde wet en niets dan de wet. Ze dagen Jezus uit: Wat zegt Hij daarvan? Durft Hij ingaan tegen de wet? Maar Jezus zegt niets, Hij schrijft in het zand, en na herhaald aandringen zegt Hij dat wie zonder zonde is maar de eerste steen moet werpen. Ze druipen een voor een af, te beginnen met de oudsten.

Zusters en broeders, dat verhaal wordt zo beeldend verteld dat we het voor onze ogen zien gebeuren, net of we er zelf middenin staan. En dan rijst de vraag: Waar staan wij en wie zijn wij in het verhaal? Zijn we de angstige, zwijgende vrouw die gezondigd heeft en die dat met haar leven moet bekopen? Of zijn we de opvallend afwezige man? Want om overspel te plegen moet je met zijn tweeën zijn. Dat overspel, ja, dat zag die vent wel zitten, maar de gevolgen, nee, dat was niets voor hem, die moest die vrouw maar alleen dragen. Hij waste zijn handen in onschuld. Zijn wij misschien die man die vlucht voor zijn verantwoordelijkheid en die anderen laat opdraaien voor eigen fouten? Schuiven ook wij misschien maar al te graag de schuld voor onze fouten en gebreken op anderen af?

Of zijn we de schriftgeleerden en de farizeeën die de vrouw vastspijkeren op haar misstap, die de schuld van de man negeren, en die zich in naam van de wet gretig aan de zwakste vergrijpen? Zijn wij van het soort dat bereid is in naam van wet en orde stenen te gooien, mensen te veroordelen, te beschimpen, te negeren, monddood te maken? Misbruiken ook wij soms onze macht en ons gezag om anderen te kleineren, te verdringen, belachelijk te maken?

Of maken we deel uit van menigte die het schouwspel gadeslaat? De menigte die even voordien in de tempel naar Jezus’ woorden van liefde en vrede en gerechtigheid heeft geluisterd, maar die nu misschien uit is op sensatie. Want zeg nu zelf, zo’n vrouw doodstenigen, dat maak je toch niet elke dag mee. Dus sluiten ze de kring rond haar, misschien hebben sommigen al stenen in de hand. Of misschien hebben ze toch iets van Jezus’ woorden begrepen, maar zijn ze te laf om te reageren. Want wie durft er nu ingaan tegen de machthebbers.

Zusters en broeders, nog eens: waar staan wij en wie zijn wij in dat pijnlijke tafereel? De harde fanaten van wet en recht, de laffe man die weigert zijn deel van de schuld op zich te nemen, de zwijgende menigte die uit is op sensatie of die te laf is om te reageren tegen onrecht en machtsmisbruik? Of zijn we toch maar wie we als christen horen te zijn? Zijn we dus als Jezus, die maar één wet kent: die van de liefde. Zijn ook wij dus bereid niet te oordelen en zeker niet te veroordelen? Je weet wat Jezus’ laatste woorden zijn: ‘Ook Ik veroordeel u niet; ga heen en zondig van nu af niet meer.’ Niet veroordelen dus, mensen niet opsluiten in hun schuld, geen kringen van haat rond anderen bouwen. Let wel: Jezus praat haar zonde helemaal niet goed, integendeel: Hij zegt uitdrukkelijk tegen de vrouw dat ze niet meer mag zondigen.

Zusters en broeders, zo gaat Jezus met mensen om. Zo gaat Hij ook met ons om. Niet veroordelend, wel bemoedigend. Nooit laat Hij ons vallen, nooit spijkert Hij ons vast op onze fouten, altijd blijft Hij ons aansporen het goede te doen en goed te zijn voor elkaar. Dat is wat Hij ons heel concreet voorleeft: liefde, bemoediging, vrede. En vergeving ook. Natuurlijk ook vergeving. Helemaal in de lijn van wat we hoorden in de eerste lezing. ‘Denk niet meer aan het verleden en sla geen acht op wat al lang voorbij is’, zegt God daarin bij monde van Jesaja. ‘Ik onderneem iets nieuws, het begin is er al. Ziet ge het niet?’ En Hij schildert een visioen van vruchtbare steppen en bloeiende woestijnen. ‘Zo zal uw samenzijn worden als ge stenen gebruikt om samen iets op te bouwen in plaats van er elkaar mee te bekogelen’, houdt Hij ons voor. Het is een mooie, levengevende belofte. Laten we ze dus samen waarmaken. Amen.