Namen (overweging 2004)

Sinds ongeveer 1810 is het in ons land verplicht een voor- en achternaam te hebben. Vóór die tijd kreeg een kind officieel dezelfde naam als de vader of moeder of een ander familielid, maar in het dagelijks leven duidde men iemand dikwijls aan met zijn beroep, een bijzondere eigenschap of kenmerk: de timmerman, de lange of de zwijger. Als mensen samenwerken in een bedrijf worden ze wel vaker genoemd bij het werk dat ze doen of wat van ze verwacht wordt: de voeger, de metselaar of de directeur. Bij een voetbalclub is het helemaal duidelijk: de keeper van het eerste, de linksbuiten van het tweede of de voorzitter van het bestuur. We noemen het soms bijnamen, maar die zeggen vaak meer dan de doop- of familienaam.

Een goede bekende van me kreeg te horen dat hij nog ongeveer drie maanden te leven had. Tussen het slapen en rusten gebruikte hij veel van zijn tijd om te mediteren. Toen ik hem na twee maanden opzocht sprak hij bij herhaling over de Grote Baas die zijn hand vasthield. Met dat woord "de Grote Baas" had hij God een bijnaam gegeven, die paste bij de gevoelens van een stervende en bij hetgeen hij van God verwachtte.

Als je aan God een nieuwe naam of een bekende bijnaam geeft heb je vaak een probleem. De woorden herinneren dikwijls aan menselijke verhoudingen.Wie God Vader noemt suggereert dat God van het mannelijk geslacht is, verwekker van leven.

Wie God Koning noemt vergelijkt God met Middeleeuwse vorsten, waarvoor men zich neerboog. Wie God Herder noemt suggereert dat je als alles of tenminste veel aan God moet overlaten. Wie God de Allerhoogste geeft Hem de hoogste plaats in de verhoudingen zoals die tussen mensen bestaan.

We lezen vandaag dat ook Mozes een naam zocht voor God, een naam die God zou onderscheiden van de hoogste goden van de hen omringende volkeren.

De ongeordende groep vluchtelingen die met Mozes uit Egypte wist te ontkomen had behoefte aan een naam voor God die elke vergelijking overtrof, Hij die in alles zou voorzien waaraan ze behoefte hadden, vooral beschermende nabijheid. Hij noemde God: Hij die is, die bij ons is, Jahweh in het Hebreeuws. De Joden waren tevreden met die naam. Toch voelden het godsvolk zich meer dan eens erg alleen gelaten. De naam was niet alleen het vaststellen van een feit, maar ook een wens.

De naam Jahweh komt telkens terug in de boeken die de Joodse geschiedenis beschrijven, maar niet bij de eerste christenen, die toch van Joodse afkomst waren. Het woord Jahweh is vervangen door het Griekse Theos, het Latijnse Deus en in het Nederlands door het woord God. Dat woord God heeft een heel andere oorsprong en betekenis. Het is afgeleid van Goed. Zeker een waardige betekenis. Er zijn onder ons ook mensen die zich in tijd van nood overgeven aan de Goede God. De Goede God en de Grote Baas zijn woorden die vergelijkbaar met lievelingsnamen die geliefden aan elkaar geven. Wie vaker mediteert en zonder uitgesproken woorden aan God onopgeloste vragen voorlegt, heeft soms genoeg aan het stil herhalen van het lievelingswoord dat God is toebedacht.

Velen zullen zich herinneren hoe onze ouders of grootouders leerden om met de goede God in contact te komen. Meerdere malen per dag sprak je vaste gebedsteksten uit: het morgengebed aan de wastafel, het Engel des Heren om 12 uur voor de bekering van Rusland, het rozenhoedje na het avondeten en een avondgebed geknield op de mat voor het bed. De vaste teksten kregen eigenlijk pas betekenis als je daarmee je plannen en je zorgen voorlegde aan de goede God. Die vaste teksten werden helaas ook soms tot een aanfluiting als je onderwijl alleen maar dacht aan lekker eten, aan je vrienden en wat je intussen voor leuke dingen had kunnen doen. Dit laatste kreeg vaak de overhand en de teksten werden afgeraffeld en uiteindelijk ingeruild voor een godsbenadering die in het Verre Oosten is ontstaan en er nog steeds in gebruik is gebleven. God wordt benaderd niet met een lang gebed maar met een mantra, een korte en geheime klanknaam. Het sprakeloos uitspreken van die naam wordt tot een gebed. Het gaat dan niet meer om een gebed op vaste tijden van de dag maar als je op bed ligt en bezig bent met plannen en zorgen, in een stil kerkgebouw, op de bank in het bos bij het vallen van de bladeren of in de file als je de zon ziet ondergaan of nieuws hoort op de radio.

De zieke man, van wie ik eerder vertelde dat hij wist dat hij ging sterven, had aan God de naam gegeven: mijn Grote Baas. Hij zei niet alleen: ik heb mijn hand in de Zijne gelegd. Maar ook: ik heb me in mijn leven nog nooit zo veilig gevoeld. U en ik mogen God een naam geven die Hem dicht naar ons toe haalt.