16de zondag door het jaar C (2013)

Wat is gastvrijheid? Wat is naastenliefde? Onlangs zag ik een automobilist met autopech staan. Het was druk op de weg en even dacht ik te stoppen, maar dat was ingewikkeld met al het verkeer op de snelweg en niet zonder gevaar. Bovendien stond de man ontspannen achterovergeleund tegen zijn auto met een mobieltje aan zijn oor. Ongetwijfeld belde hij een van de hulpdiensten. Ik reed door met de gedachte dat het wel goed zou komen.

Lang leve de hulpdiensten langs de weg. Maar burenhulp wordt er wel minder door. Je belt eenvoudig de wegenwacht, zelfs als in de winter je auto niet start; dan vraag je niet meer je buurman of hij even met startkabels te hulp kan schieten. Over dit voorbeeld kunnen we natuurlijk discussiëren. Niet iedereen heeft een technische buurman of familielid, en dan is die autohulpdienst toch wel heel gemakkelijk. Maar het gaat me vooral om de gedachte. In hoeverre hebben wij in onze tijd naastenliefde georganiseerd en uitbesteed?

Is het zo ook niet met de gastvrijheid? Overal zijn Gasthäuser, hotels en restaurants. Het is niet meer nodig om als Abraham en Sara wildvreemden welkom te heten en van eten en drinken te voorzien. In de politiek wordt gediscussieerd wat de rol van de mantelzorg kan zijn, nu er bezuinigd moet worden op de betaalde zorg. Natuurlijk haasten de bewindslieden zich te zeggen dat het niet moet gaan om wassen en medicijnen, dat moeten de beroepsmensen doen etc. …

Maar of je nu beroeps bent of mantelzorger, of je werkt als monteur bij de pechhulpdienst of dat je een handige buurman of buurvrouw bent; iedereen kan de naaste welkom heten op een bijzondere manier. Dat voorbeeld geven Abraham en Sara en ook Martha en Maria. Want de vraag is: Wie ontvang je? In de brief aan de Hebreeën lezen we dit: “De broederlijke liefde moet blijven. En vergeet de gastvrijheid niet; door haar hebben sommigen zonder het te weten engelen onthaald. Denk aan hen die gevangen zijn alsof u met hen in de gevangenis zat, en aan hen die mishandeld worden als aan mensen die zelf ook een lichaam hebben (Hebr. 13,1-2).”

Gastvrijheid en zorg voor de naaste vloeit direct voort uit het gebod: “Hebt u naaste lief als u zelf.” Bij de Emmaüsgangers is het nog duidelijker: “Terwijl ze met elkaar in discussie waren, voegde Jezus zelf zich bij hen en liep met hen mee. Maar hun ogen waren niet bij machte Hem te herkennen (Luc. 24, 15-16).” Jezus kan in ons midden zijn, God zelf kan in ons midden zijn, maar we herkennen Hem niet. Het is voor Christenen altijd een kunst geweest om in de vreemdeling, de gevangene, de mens die hulp nodig heeft, God zelf te herkennen. Die dienst aan de naaste is dan een liefdesdienst. Die liefde bouwt op, die liefde voedt, verzorgt, behoedt, en geeft veiligheid.

Hier in de Eucharistie vindt een wonderlijke uitwisseling plaats. Wij zijn te gast in Gods huis. Tegelijk wil God te gast zijn bij ons. Hier zijn wij als Maria die zit aan de voeten van de Heer. Hier luisteren we naar zijn Woord in het Evangelie. Hier in de Eucharistieviering zien we ook wat het probleem van Martha is. Hier worden wij gevoed door God, in plaats van dat wij zelf voor het voedsel zorgen. Hier is slecht één maaltijd, de maaltijd van de Heer. Hier is het als bij de Emmaüsgangers. Toen Hij het Brood met hen brak, gingen hun ogen open.

Bij Abraham waren de ogen reeds eerder geopend. Hij herkende de Heer die bij Hem te gast kwam. Abraham bleef erbij staan om te zien of zij niets te kort kwamen. Hij bleef ook luisteren en toen de Heer tot hem sprak was hij als een waakzame knecht, die luisterde en antwoord gaf. En net als Maria die ontvangend en luisterend bij Jezus was, zo ontving hij de belofte van de geboorte van zijn zoon Isaak, de vervulling van de belofte die hij vele jaren eerder had ontvangen.

Wanneer wij straks naar huis gaan, met in ons hart en hoofd de aanwezigheid van de Heer door Woord en Sacrament; wanneer dat echt zo is, kan het niet anders dan doorwerken in ons doen en laten van deze week. Hier leren wij de Heer te herkennen in de aanwezigheid van de ander naast ons in de bank, van de bedienaren in de liturgie, met lectoren en misdienaars, met de priesters en de diakens, met de kosters en de koren. Wat wij doen voor God en elkaar wordt een Brood dat ons voedt omdat Christus er Zelf in aanwezig is.

Wanneer we de Heer zo hebben herkent in al degenen die bezig zijn, en in dat geheim van Brood en Wijn, dan kunnen we hem ook herkennen in de naaste in de buurt, op het werk, tussen de vrijwilligers in de kerk, of soms juist heel dichtbij, in man, vrouw en kinderen. Jezus zegt het ons: “Voorwaar, Ik zeg u:

al wat gij gedaan hebt voor een van deze kleinen onder mijn broeders en zusters, hebt gij voor Mij gedaan (Mat. 25, 40).”

Wanneer wij Christus leren liefhebben; en dat is niet moeilijk als we zien wat Hij voor ons over heeft gehad en als we ons voeden met zijn Woord en zijn Sacrament. Als we Christus liefhebben en we herkennen Hem in onze naasten, dat is de naasten dichtbij en ver weg, dan kunnen we alle mensen liefhebben met een nieuwe liefde, een liefde die ons boven onszelf doet uitstijgen, een liefde die ons kracht geeft en moed en geduld. Dan wordt ons hart een gastvrij huis, dan zijn we soms Martha en altijd Maria, dan zijn we als Abraham en Sara en ervaren de vervulling van de belofte; God in ons huis, Christus in ons hart, Gods Koninkrijk nabij. Amen.