Oog in oog C (2013)

Wat moeten we met de twee verhalen die we vandaag te horen krijgen?

Kan het dat dode kinderen zomaar weer tot leven worden gewekt? Krijgen we een dergelijk wonderverhaal nog verkocht aan de mensen van vandaag? Druist het niet in tegen ons rationeel denken, tegen ons kritisch vermogen, ja zelfs tegen de meest elementaire natuurwetten? En kan het op de een of andere manier mensen troosten of hoop geven?

Want, het zou niet mogen gebeuren, maar het gebeurt ook nog vandaag: dat ouders hun kind moeten begraven. En zelfs als die ouders heel, heel diepgelovig zijn en vol geloof en vertrouwen bidden en God smeken om hulp … ze krijgen hun kind niet terug.

En waarschijnlijk kan een dergelijk verhaal over een dodenopwekking dan meer kwaad dan goed doen. In plaats van mensen te sterken in hun vertrouwen, maakt het hen opstandig. Waarom moet het mij overkomen? Waar blijft nu die God, die sterker is dan de dood? En waar is die Jezus, die doden kon opwekken?

Wat moeten we met zo een verhaal over een wonderbare genezing? Het houdt geen belofte in dat al onze ziekten en kwalen genezen worden, als we maar diep geloven en oprecht bidden. Geloof is geen magie, het gebed is geen toverformule. Ook Jezus zelf smeekte aan het kruis dat die beker aan Hem zou voorbijgaan. En Hij heeft hem toch ook moeten drinken.

Hoe kunnen we dan toch iets uit die verhalen leren of meedragen? Beginnen we bij de eerste lezing: Elia gaat driemaal languit op het dode kind liggen en wekt het zo weer tot leven. Hij gaat op het kind liggen. Dichterbij kan je niet komen. In groot verdriet, in grote nood, in uitzichtloosheid kan je alleen maar mensen nabij zijn. Zo nabij mogelijk. Het is de ultieme vorm van medeleven, van meevoelen, van mee-lijden in de letterlijke zin van het woord.

De weduwe, de moeder van het kind, zegt dan ook op het einde van het verhaal: "Nu weet ik zeker dat u een man van God bent en dat de Heer werkelijk door uw mond spreekt." Toen al was dat een teken dat de vrouw herkende: hoe dichter men bij mensen staat, hoe meer men een man van God is.

Het is in het evangelie niet anders.

Maar misschien moeten we het eerst eens situeren in een groter geheel. De verzen die onmiddellijk aan dit verhaal voorafgaan, vertellen over een andere wonderbaarlijke genezing: die van de knecht van de honderdman. Jezus was verbaasd over het vertrouwen van die man en na de genezing wordt een stoet gevormd. Een stoet van allemaal blije mensen, opgetogen, vrolijk met elkaar in gesprek.

En aan de poort van Naïn komt die stoet een andere stoet tegen: een begrafenisstoet. De twee groepen staan oog in oog met elkaar. De stoet waarin genezing en leven wordt gevierd en de stoet waarin gerouwd wordt om een onverklaarbare en zinloze dood.

En ook hier gaat het om de zoon van een weduwe. Laten we ook niet vergeten wat de sociale positie van een weduwe was in die tijd. Een weduwe die haar enige zoon verliest is eigenlijk op slag alles kwijt: ze blijft helemaal alleen achter: geen kostwinner meer, geen bestaansmogelijkheid, geen mens meer om zich heen. Veroordeeld tot de bedelstaf. En bovendien: geen nageslacht meer, geen toekomst. En meteen thuis horend in de laagste categorie van de maatschappij.

En als die twee stoeten elkaar ontmoeten, zoomt het verhaal in op Jezus. Hij blijft staan en ziet het lijden van de weduwe. Hij voelt diep met haar mee, is tot in zijn ingewanden bewogen, zoals in een bepaalde vertaling staat. En hij raakt het dode kind aan. Ook hier weer: een uiterste en zeer ongebruikelijke vorm van nabij-zijn met het kind én met de moeder. En ook hier ziet de moeder in het gebaar van Jezus een teken van goddelijke aanwezigheid. Niet alleen de moeder, maar hier ook alle omstanders.

Kunnen we dit niet voor onszelf leren uit deze verhalen?

Soms kunnen wij concreet weinig of niets doen voor een medemens in nood. Wat we dan wel kunnen is: nabij zijn en wel zo dicht mogelijk. We kunnen de dood niet overwinnen, ook niet de zinloze dood van kinderen. Toch kunnen we helpen het leven te laten zegevieren, elkaar helpen het leven weer aan te kunnen. Laat het een stimulans zijn bijvoorbeeld voor de mensen die in stilte schitterend werk leveren in een werkgroep rouwen.

Je ziet het soms dat mensen die geconfronteerd worden met dergelijk onnoemelijk lijden net daaruit kracht kunnen putten. Zij gaan bijvoorbeeld na de dood van hun kind ijveren om een verkeerssituatie te veranderen, een wet te wijzigen, een vreselijke ziekte te helpen bestrijden. Hun motief verwoorden ze dan vaak als: dan is ons kind niet voor niets gestorven.

Als we de dood als zinloos ervaren, kunnen we proberen nog meer zin te geven aan het leven. Tonen en uitspreken dat het leven niet voor niets was, dat het leven zinvol was en blijft. Vorig weekend hoorden we in de kerk tweemaal hetzelfde lied, bij het afscheid van een geliefde moeder en bij de herdenkingsdienst voor Deo: Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde. Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten. Ik leverde bewijs van mijn bestaan. Omdat, door het verleggen van die ene steen, de stroom nooit meer dezelfde weg zal gaan.

Zo is het leven toch weer sterker dan de dood …