Midden in het leven (2013)

 

Tijdens een vormingsweek stelde Frans voor een avondconferentie te wijden aan een ‘doodgewoon’ onderwerp. Het was kort nadat het boek van Elisabeth Kübler-Ross was uitgekomen, Lessen voor levenden, Gesprekken met stervenden, Zijn uiteenzetting was zo aangrijpend, dat ik ze me veertig jaar later nog goed herinner. Het ging over iets doodgewoons, over het sterven. Dit gebeurt voor elke mens maar één keer, tenzij dat wij herhaaldelijk leren sterven aleer dood te gaan.

Van zodra een mens geboren is, is hij oud genoeg om te sterven. Sein zum Tode. De dood is gewoon, want elke dag sterven mensen en toch vinden we het niet gewoon. Want de dood van een geliefde raakt ons diep en nadien zijn we niet meer zoals we voordien waren. Wie oud wordt heeft meer bekenden en vrienden onder de doden dan onder de levenden.

Midden in het leven zijn we door de dood omvangen (ZJ 910). Wij staan daar maar bij stil bij een grote ramp met meerdere slachtoffers.

Wanneer Jezus op een dag door Naïn ging, hadden noch hij noch zijn vrienden gedacht dat zij oog in oog zouden staan met een lijkstoet (Lc.7,11-17). We komen de rouwstoet met het dode lichaam op een lijkbaar zelden tegen. De funeraria doen hun best om de dood goed te verpakken. Toch gaat geen dag voorbij zonder bericht over een moord, een aanslag, een verkeersdode. We horen het en we lezen het lijstje doden in de necrologie. En het leven gaat verder.

Hij die zegt: “Laat de doden hun doden begraven” (Lc. 9,60), houdt halt bij de lijkbaar van een man, de zoon van een weduwe. Hij wil de tranen drogen. Deze zijn normaal bij een afscheid, het zijn tranen van verdriet. Soms tranen van spijt om wat we verzuimd hebben ten overstaan van de afgestorvene. Binnen de kerkgemeenschap is sinds kort de betrokkendheid vergroot om rouwenden nabij te zijn, langer dan één dag. Bij een rouw zijn er tranen. Wanneer je geboren werd, was je de enige die weende en alle lachten. Leef zo dat bij jouw heengaan de omgeving weent en jij lachend naar de overkant gaat.

Schrei niet”, zegt Jezus in Naïn tot de weduwe. “Ween niet”, zegt hij in het huis van Jaïrus (Lc. 8,52). Hiermee negeert hij de dood niet. Hij bagataliseert ze niet. In zijn programma staat dat wij moeten leren sterven om leven te beërven. Hij reageert tegen hen die menen dat ze hier eeuwig gaan leven en alles kunnen opstapelen en zich van alles permitteren; “Dwaas. . Nog deze nacht komt men je leven opeisen” (Lc. 12,20). De rijke vrek en de arme Lazarus ze sterven allebei (Lc. 16,22).

Jezus kent de gevaren die mensen onderweg bedreigen, zoals de man die halfdood achterbleef op de weg naar Jericho (c. 10,30). Hij kent de hebzucht van pachters die de zoon van de wijngaardenier doden om zijn erfenis in te palmen (Lc. 20,15). Hij vreest voor slachtoffers bij aardbevingen en oorlogen (Lc. 21,5-26). Hij heeft geen antwoord over de toevallige slachtoffers bij een neerstortende toren en heeft geen verklaring voor de misdaad van Pilatus tegenover Galileeërs (Lc, 12,3).

Hij weet dat hij zelf zal sterven en voorziet dat het gewelddadig zal zijn. Het lot van de profeten, het lot van Johannes staat hem voor ogen als ze hem zeggen dat Herodes hem bedreigt en hem naar het leven staat (Lc. 13,31-34). Hij zelf is niet bang voor wie het lichaam doden, maar die de ziel niet kunnen raken (Lc. 12,4). Hij is gedragen door vertrouwen en rustige onbezorgdheid (Lc. 12, 22).

Wanneer hij ter dood zal worden veroordeeld, doorstaat hij doodsangst (Lc. 22,44). Hij sterft met de woorden: “Vader, in uw handen leg ik mijn geest” (Lc. 23,46). Hij geloofde in de verrijzenis omwille van de God van levenden (Lc. 20,37). Hij die verworpen was en miskend, wordt de hoeksteen (Lc.20, 17). Zijn lijden is de weg naar de verheerlijking (Lc. 24,26). Bij Lucas stapt Jezus, de onbekende vreemdeling op de weg naar Emmaüs, doorheen gans het evangelie mee als de Verrezene. Lucas noemt hem daarom de Heer. Aan Hem mogen wij ons toevertrouwen. Dit geeft ons perspectief op de toekomst, op een leven na de dood, maar ook op wat nu in dit leven te doen staat. Dankzij Jezus en zij die vanuit zijn kracht leven, kunnen lammen lopen, doven horen, doden opstaan en armen het goede nieuws ontvangen (Lc. 7,22). Als zoon van de Barmhartige Vader verkondigt Jezus dat wie dood is weer levend kan worden (Lc. 15,24). Jezus is de opgaande zon, het stralende licht “voor wie verkeren in de schaduw van de dood” (Lc. 1, 79).

In de ontmoeting te Naïn schenkt Jezus leven. Hij brengt de troost die van God zelf komt (2 Kor. 1,5). Wanneer je op ziekenbezoek gaat, zul je alle soorten van ellende ontmoeten. Het kan gebeuren dat je een kindje vindt dat het hoofd van zijn dode moeder omklemt. Dat is het moment voor jou om al je krachten te bundelen om dit kindje in zijn verdriet te troosten. We vonden eens twee baby’s naast het dode lichaam van hun vader, die twee dagen tevoren overleden was. God vraagt van ons dat wij ons inzetten om zulk een leed op ons te nemen…. Om te bewijzen dat Christus God is” (Moeder Teresa, citaat bij B. Standaert, Alfabet van een monnik, p. 249).

We denken aan de dood bij het bidden van het Weesgegroet en bij de viering van de eucharistie, waarin wij de dood en verrijzenis van Jezus verkondigen tot hij wederkomt.

Makarius, een woestijnvader, geeft dit dubbel perspectief mee: “Leef alsof je deze avond nog zult sterven: en leef alsof je nog honderd jaar te leven hebt.” Pater Standaert voegt er deze commentaar aan toe: “Wat onze lichamelijkheid betreft, moeten we er zo wijs mee omgaan alsof we nog honderd jaar te leven hadden. Bitsige ascese en zelfvernietigende ontberingen moeten we onszelf dus nooit opleggen ! We hebben het met ons ezeltje nog honderd jaar uit te houden. Anderzijds leerde Makarius dat we, bij al de gedachten van hart en inborst, affecties en gepieker, ons moeten voorbereiden om nog deze avond te sterven. En ook dat is leerrijk: als ik vanavond ga sterven, waarom zou ik me nog opwinden over een gemis, een tegenspraak, een vete, een krenking? Als ik vanavond voor de grote Rechter moet verschijnen, waarom zou ik dan nog zo dwaas zijn om dingen te willen opeisen, mijn gelijk te willen halen, kleine processen in mijn voordeel beslecht te wil zien. Bij de gedachte aan de dood nog deze avond treden een grote ernst en een diepe vrede in het gemoed bijeen en zij verslaan al die kleinzielige zorgen en beslommeringen” (B.Standaert, Alfabet van een monnik, p.48-49).

Niet elkeen beaamt de christelijke visie op sterven en het leven erna. “Dood is Nihil. Niets volgt erop. Dood heeft alles te maken met leven. Met hoe men naar haar toegaat. Ars moriendi moet derhalve betekenen: Ars Vivendi” (Clem Schouwenaars, Ars Moriendi). Heengaan ist hard of het nu gebeurt in de lente of in de winter. “Vaarwel Emile, ik ga nu dood. ’t Is hard te sterven als de lente komt, maar ‘k ga in vrede, heb geen nood” (Jacques Brel, Will Ferdy). 

Veel liefde ging verloren in den wind,

en wat de wind wil zullen wij nooit weten;

en daarom - voor we elkander weer vergeten -

laten wij zacht zijn voor elkander, kind (Adriaan Roland Holst).