Als geroepen (2004)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 198 niet laden

DE ONZICHTBARE TUINMAN

Twee geleerde heren wandelden door een woest oer-bos. Plotseling worden ze getroffen door een bijzonder fraai stukje grond met prachtige bloemen en vruchten. ‘Er moet een tuinman zijn die dit plekje met veel liefde verzorgt’, zucht de een. ‘Onzin’, meent de ander.
De geleerden besluiten om te onderzoeken of er een tuinman is. Ze zetten een tentje op en houden de grond nauwlettend in het oog maar na enkele weken hebben ze nog steeds geen tuinman gezien. ‘Zie je wel’, zegt de scepticus, ‘er is niemand.’
‘Ja, maar het zou een onzichtbare tuinman kunnen zijn’, oppert de ander, ‘een onzichtbare, onhoorbare tuinman.’ De geleerden experimenteren verder. Ze zetten prikkeldraad om de tuin, ze plaatsen schrikdraad; er komen zelfs enkele waakhonden. Maar de cirene gaat niet loeien en de honden slaan niet aan. ‘Nou is wel bewezen dat dit parkje zonder tuinman is ontstaan’, zegt de een. Maar de gelovige is niet overtuigd. ‘Het zou’, zegt ie, ‘een onzichtbare, niet te ruiken tuinman kunnen zijn, die de stroom niet voelt.’ Dan besluit de scepticus: ‘Moet je eens naar jezelf luisteren! Wat is het verschil tussen een onzichtbare en immer ontwijkende tuinman en helemaal geen tuinman?’

OVERBODIGE GOD

Ik herinner me dit sprookje uit de zestiger jaren. Er waren in Amerika theologen die een Christendom uitprobeerden zonder God. Dat klinkt misschien raar, maar ze vonden dat het woordje God teveel misverstanden in zich droeg. God als de grote regelaar van sterren en planeten, van het ontstaan van bloemen en het uitsterven van dieren, van mensen met hun ziekten en oorlogen, die God hadden ze niet meer nodig. De fisica, de biologie, de evolutie, en anders wel het toeval, hadden de notie ‘God’ overbodig gemaakt. Maar, - zo dachten deze theologen - de verhalen van Jezus over goed en kwaad, over naastenliefde en vergeving, die zijn voor de mensheid onontbeerlijk.
Wie wel eens met jonge mensen discussieeert over God die zal het verhaal van de geleerden en de onzichtbare tuinman wel herkennen.
De wetenschappen hebben zoveel verklaringen voor zoveel verschijnselen, dat het lijkt alsof alles te begrijpen is zonder God. Bovendien zijn er in het leven zoveel teleurstellingen en momenten waarop Gods afwezig lijkt.

GODSERVARING

Toch hebben we -dunkt me- minstens één ervaring die op God wijst. We kunnen God inderdaad niet waarnemen zoals we medemensen of dieren of kometen zien. Maar we kunnen de wereld ervaren als een geschenk, als een onverdiende gave, als iets waar je stil van wordt; iets dat eerbied afdwingt. Je kunt jezelf zien als een complexe chemische fabriek die ooit zal terugkeren naar de aarde, en tegelijkertijd als iemand die een zin heeft, een bestaansgrond, iemand die past in een groter geheel.
Wij zijn een wezen dat zich schuldig voelt als het zijn zieke buurman niet bezoekt.
Of laf als het zwijgt terwijl iemand op straat wordt afgetuigd.
Als we de ogen sluiten voor een kind dat honger lijdt, dan knaagft dat in de nacht aan onze ziel.
In die ervaringen van de wereld als schepping en van mijzelf als een geroepene, daarin wordt het idee God geboren.
De geleerden in het bos hadden niet hoeven te wachten op een mysterieuze tuinman want het hele bos om de open plek heen en de zee en de luchten daar omheen, en alle tijd en ruimte en kennis en gezang, het is allemaal geschonken door God. En wij zijn er met een bedoeling. Wij zijn als Jesaja en als de vissers in Galilea, geroepen om te doen wat de liefde vraagt.
Wat moet er worden van de wereld als de bewoners het besef niet meer hebben dat ze geroepen zijn, dat ze ergens toe doen? Dan loert het spookbeeld van een onzinnige wereld van ieder voor zich en God voor niemand.
Wij zijn geroepen. Ons leven doet er toe.

IDOLS

Lieve kinderen. ‘Wat willen jullie later worden als je groot bent?’ Ik vroeg het in de klas. Er zwaaiden tien vingers tegelijk in de lucht in. ‘Nou?’ ‘Ik word dokter. Dan maak ik alle mensen beter’, zei Pim. ‘En jij?’ Ik wees naar Mariëtte. Mariëtte slikte eerst verlegen en zei zachtjes: ‘Ik wordt dierendokter... of, eh, dierenverzorgster...., of eh, ik ga in een dierenwinkel werken.’ Mariëtte had nog wat bedenktijd. ‘En jij?’ ‘Ik word juffrouw en dan mogen de kinderen onder de pauze binnen blijven.’ ‘Ik ga op de t.v. grapjes vertellen, dat de mensen lachen.’ Toen kwamen er plotseling nog acht vingers bij; gelukkig maar, want de oude waren bijna op. ‘Ik ga bij goede-tijden-slechte-tijden spelen.’ ‘Ik ga Idols winnen.’
Een heleboel kinderen hadden allerlei ideeen over hoe ze later  andere mensen gelukkig konden maken en zelf beroemd konden worden.
‘En wat wil jij later worden?’ Ik vroeg het aan Tom. Tom had zijn vinger niet opgestoken. Hij zat met zijn vuist onder zijn kin na te denken. ‘Ik weet het nog niet’, zei Tom bedachtzaam. ‘Ik weet niet waar ik later zin in heb. Ik denk dat ik me eerst maar eens laat testen!’
Ik ging met een blij gevoel naar huis. Misschien werd het nog iets, later. De kinderen hadden er zin in en ze wilden allemaal graag iets betekenen.