4° Zondag jaar C (2013)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 419 niet laden

Het was nieuws deze week: de 'eerste' woorden van Prins, binnenkort Koning, Willem Alexander. De eerste woorden van een vorst zullen altijd herinnerd worden. Daarom moeten ze ook echt betekenis hebben: de eerste woorden zetten de toon van zijn koningschap.

Zo is dat ook met Jezus in het evangelie. I.t.t. de andere evangelisten plaatst Lukas Jezus' bezoek aan Nazareth aan het begin van zijn vertelling van het Evangelie. Lukas wil daarmee duidelijk het kader aangeven waarin wij Jezus' verkondiging dienen te zien. Aan het begin van Zijn openbare optreden zet Jezus de toon: Hij leest voor uit de profeest Jesaja, dat Hij in Gods Naam gekomen is, gezalfd is, om mensen in hun menselijke waardigheid te herstellen: in vrijheid en met licht in de ogen [Lk 4,18 cf. Jes 61,1]. Zijn optreden zal heer-lijk zijn [Lk 4,19]. Dat was de evangelielezing vorige week.

Wat volgt, wat we vandaag lezen bij Lukas, hoort wezenlijk bij dat verhaal: de reactie van de Nazoreeërs en wat Jezus in antwoord hierop hun en ons leert.

Wat wàs dan de reactie van de inwoners van Nazareth? Onlangs las ik dit evangelie met een groepje studenten. Zij zeiden: "Ja, Zijn stadsgenoten, met wie Jezus was opgegroeid, geloofden niet dat Hij de Zoon van God was. Zij zagen Hem dus als een godslasteraar. Daarom wilden ze Hem vermoorden." Maar, toen we het verhaal nog eens overlazen, bleek, tot hun stomme verbazing, dat er helemaal niets staat over hun ongeloof. Lees het zelf nog maar eens na. Ja inderdaad, het staat wel zo bij Mattheüs [Mt 13,58] en Marcus [Mk 6,6]. Lukas vertelt ons echter een ander verhaal; hij wijst er juist op dat de toehoorders diep onder de indruk waren [Lk 4,20-22]. Weliswaar zeggen ook bij Lukas Jezus' bekenden van vroeger: "Dat is toch de zoon van Jozef?" [Lk 4,22 cf. Mt 13,55. Mk 6,3 en N.B. Joh 6,42] Maar nergens blijkt hier dat dit als kritiek is bedoeld, in tegendeel zelfs!

Jezus vertelt vervolgens twee gebeurtenissen uit het Oude Testament: in tijden dat het volk van God verstoken was van Gods genade: er was hongersnood en ziekte. Toen werden er van Godswege slechts twee mensen geholpen: een Griekse weduwe [1K 17] en een of andere Syriër [2K 5]. Waarom worden de mensen daar zó woedend, als Jezus hun dit in herinnering brengt? Wat is er toch aan de hand? Het staat immers "gewoon" in de Bijbel.

Nadat Jezus uit de boekrol van de profeet Jesaja had gelezen, waren "de ogen van allen in de synagoge op Hem gericht" [Lk 4,20]. De verwachtingen waren hooggespannen. De mensen hadden namelijk gehoord dat Jezus in Kafarnaüm wonderlijke genezingen had verricht. Dat wilden zij ook wel! [Lk 4,23] En – en dat is het centrale punt volgens Lukas – de inwoners van Nazareth menen dat zij er zelfs aanspraak op mogen maken. Hij komt toch uit hun midden? Zoals het spreekwoord zegt: Dokter, genees jezelf, genees dus ons, je eigen mensen, eerst! Doe in je vaderstad ook wat je daar hebt gedaan! Maar zo werkt het dus niet. De Nazoreeërs claimen Jezus: Jij bent toch de zoon van Jozef, een van ons? Daarom moet je vooral òns helpen!

Jezus vergelijkt, in antwoord hierop, de situatie waarin zij verkeren met die van de tijd van de profeten Elia en Elisha. Toen werden slechts twee mensen in hun menselijke waardigheid hersteld: alléén twee buitenlanders kregen met de dood voor ogen het leven terug, die dus formeel niet eens tot het volk van God gerekend werden, als ongelovigen werden beschouwd. Deze twee buitenstaanders hadden i.t.t. Gods eigen volk gehoor gegeven aan de profeten en gedaan wat hun van Godswege gevraagd werd.

Door dit voorval in Nazareth zo prominent aan het begin van Jezus' openbare optreden te plaatsen zegt Lukas ons: "Jezus is gekomen om àlle mensen van Godswege heil te brengen, maar dan moeten wij wel Hem volledig vertrouwen en Hem van harte navolgen [cf. Lk 5,27v. 9,57-62. 18,10-30]. Vreemdelingen en zij die er niet bij lijken te horen, gaan ons daarin voor.

En dàt was tegen het zere been van de stadsgenoten van Jezus. Zij meenden op grond van hun afkomst, hun verwantschap met Jezus meer aanspraak te kunnen maken op Zijn genade. Maar Jezus geeft aan dat Hij komt voor iedere mens van goede wil [cf. Lk 2,14]. Kortom, er zijn mensen die formeel niet tot het volk van God gerekend worden, maar die wel geloof hebben en van Godswege begenadigd worden.

De studenten waren er stil van. "Dus, bedoelt u te zeggen dat er bij vreemdelingen en niet-christenen meer geloof te vinden kan zijn dan bij kerkgangers?" Ik bedoel niks te zeggen; ik probeer met jullie het evangelie te verstaan. Als wij wat Jezus zegt tot Zijn mensen, doortrekken naar christenen – wij beschouwen onszelf immers als Gods volk: dan moeten we concluderen dat wij op grond van ons gedoopt zijn nog niet kunnen claimen dat God alleen maar ònze God is en op de eerste plaats voor òns dingen doet. Wanneer wij Christus in ons midden weten, is het veeleer zaak dat wij naar Hem te luisteren [Lk 9,35] en van harte gevolg te geven aan wat Hij zegt, ook al gaat dit tegen onze angst en vooroordelen in [cf. Jer 1,17-19]. Dan worden wij daadwerkelijk open om het goede van Godswege te ontvangen.

Omgekeerd kunnen wij dus protestanten, joden, moslims, hindoes en zelfs boeddhisten, de nieuwe of ongebonden spirituelen en mensen die zeggen dat ze "niets" zijn, op basis hiervan niet zonder meer bestempelen als ongelovigen en beschouwen als volledig verstoken van Gods genade en daarom als niet de moeite waard en waardeloos. M.a.w., met Zijn bezoek aan Zijn eigen volk in Nazareth maakt Jezus duidelijk dat de ene God de God is van alle mensen [cf. Mal 2,10. Ef 4,6 etc.] en dat de Geest van God waait ook waar je het niet verwacht [cf. Joh 3,8. Lk 12,40]. Zo ontdekte Jezus later – in de Joodse stad Kafarnaüm – in een Romeinse honderdman een geloof zo groot als Hij in heel Israël nog niet had gezien [Lk 7,9].

Wij zien om ons heen (en herkennen het wellicht bij onszelf) hoe mensen zichzelf in het middelpunt van alles plaatsen: heel de wereld draait om hen. Laten wij in ons geloof een andere houding aannemen: met aandacht en waarachtige liefde voor God en medemens [cf. Lk 10,27v. 1Kor 12,31-13,13]. Dan zullen wij dóór ons geloof betere mensen worden, tot ons welzijn en ons heil. Amen.