vrregde en verwachting bij Christus als koning (2010)

 

 

Een dezer dagen mocht ik mee maken hoe twee jonge vrouwen een verbintenis aangingen met het religieuze leven en daarbij ook uitspraken dat hun leven helemaal wilden laten invullen door God in een leven van gehoorzaamheid, geen persoonlijk bezit en zuiverheid. Een verademing in een tijd waarin zo veel op te noemen is, wat niet goed is, en waar de buitenwereld ons op aanspreekt. Je merkt  dat, wanneer je dit gebeuren noemt, door velen beschouwd wordt als iemand met weinig werkelijkheidsbesef. Immers, mistoestanden mag je niet ontkennen. Maar tevens ontdek je ook, wanneer je daar alleen mee bezig bent, dat je steeds pessimistischer wordt, ook met betrekking tot de toekomst van de Kerk. Je verheugen over kleine momenten van hoop, waarin jonge mensen zich voor God durven te geven, brengt ons tot een andere vorm van werkelijkheidsbesef, waarin ook hoop voor de toekomst ingebouwd wordt. Een collega zei over deze tijd: wat wij nu in de Kerk aan crisis beleven lijkt op een hoogtepunt te zijn; nu komt er ook een doorbraak naar het nieuwe leven in God. Opnieuw zal aan mensen duidelijk worden dat het geloof je niet automatisch gegeven wordt, maar dat je er zelf voor moet kiezen. Bij het horen van deze woorden kwam er ook gevoel van vreugde en verwachting in mij op.

 

Wanneer wij bij de afsluiting van het kerkelijk jaar de liturgie van Christus vieren als koning van het Heelal, dan voelen wij daarin het dubbele van ons bestaan. Dat wordt ook prachtig verwoord in de passage waarin verteld wordt over Jezus, die aan het kruis hangt tussen twee misdadigers in. De een spot met Hem. "Zijt Gij niet de Messias. Red dan uzelf en ons". Dit is een uitdaging waarin ongeloof doorklinkt. Wat hebben wij van deze man te verwachten. De Joodse overheid heeft Hem klein gekregen. De ander spreekt hem daarop aan. Het is niet alleen een respectloos omgaan met Jezus, maar ook ronduit een beledinging van God. Zelfs in dit uur van doodstrijd heeft God geen plaats in het hart van de spottende misdadiger. De goede misdadiger erkent: "Wij ondergaan dat vonnis terecht, want wij krijgen wat wij door onze zonden verdiend hebben; maar Hij heeft niets verkeerd gedaan". Hierdoor spreekt de goede misdadiger zijn eigen schuld uit. Maar tevens erkent hij Jezus als "degene die niets verkeerds gedaan heeft en zelfs nu nog verwachtingen bij mensen wekt". Hij gelooft niet dat de dood van Jezus een roemloos einde is, maar doet in doodsgevaar een beroep op Jezus om te overleven: "Jezus, denk aan mij wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijn". In de woorden die Jezus daarna uitspreekt wordt duidelijk dat er zelfs voor een midadiger nieuw perspectief is, wanneer deze zich in alle deemoed wendt tot God: "Ik zeg u, vandaag nog zult gij met Mij zijn in het het paradijs". Tot het einde toe blijft Jezus de zondaars nabij om hun terug te brengen tot God.

 

Wij kunnen het feest van Christus, koning van het Heelal, met recht vieren als ook in ons dat geloof aanwezig is van de goede misdadiger. Uiterlijk triomfalisme is niet meer van deze tijd. Wel een van binnenuit positief gestemd gemoed dat alles weer goed komt. Voor de mensen die zich richten op  problemen is het moeilijk om de deur te vinden die ons uitzicht geeft op het Koninkrijk van God. De Kerk blijft nog steeds een plaats waar wij dat Koninkrijk proberen te vinden. Mensen die de kerk niet meer kunnen zien als relevant voor hun leven en zich stilzwijgend terug trekken, ontnemen zichzelf de kans om hun geloof nieuw leven in te blazen. Maar degenen die vast houden aan het geloof om Christus als koning van het Heelal te erkennen, vinden daarin ook steun. De martelaren zijn bewonderenswaardig omdat zij nog bij het gedood worden, getuigden van Jezus en zeiden dat zij de hemel zagen open gaan. Maar ook mensen in onze tijd dragen in hun trouw aan Christus dat geloof mee en beseffen dat de tijd voorbij gaat,  maar dat het geloof in Jezus altijd blijft bestaan.