32e zondag door het jaar C - 2013

Zusters en broeders,

In de eerste lezing wordt een vreselijk verhaal verteld: een moeder en haar zeven zonen worden om van hun geloof een voor een doodgemarteld. Dat blijkt hun geloof niet in gevaar te brengen, integendeel, want het steunt precies op de zekerheid die ze hebben over de verrijzenis: die zal er niet in bestaan dat ze herleven als een geest, nee, ze zullen lichamelijk verrijzen. Dat merk je aan de uitspraak van de derde zoon, wanneer zijn handen worden afgehakt. Hij zegt: ‘Ik doe er graag afstand van, in de hoop ze eens van God terug te krijgen.’ Zo sterk is zijn verrijzenisgeloof. 

Vandaag leven we in het westen in een cultuur waarin zulke vreselijke martelingen niet voorkomen. Als er nu een lichaamsdeel wordt weggenomen, is dat niet om te martelen, maar om te redden. En wie gered wordt, kan de gever zelf zijn, of het kan iemand zijn die gered wordt met het hart of een long van een overledene. Niet iedereen wil een gever zijn na zijn dood. Iemand zei onlangs: ‘Als er na mijn dood een nier bij mij wordt weggehaald, hoe gaat dat dan zijn bij mijn verrijzenis?’

Het doet denken aan wat de Sadduceeën aan Jezus vragen. Zij behoren tot een groepering die zowel politiek als religieus haar eigen opvattingen heeft. Zo geloofden zij niet in de verrijzenis, want die stond niet in de boeken van Mozes, en zij geloofden alleen wat in die boeken stond. Ze vertellen een bijna komisch verhaal dat ze baseren op de wet van Mozes. Die schrijft voor dat, als een man sterft zonder een kind na te laten, zijn broer met zijn vrouw moet trouwen. In hun verhaal is de vrouw daardoor met zeven broers getrouwd geweest, die allemaal kinderloos gestorven zijn. En hun vraag luidt nu: Van wie is die vrouw bij de verrijzenis? Ze is met alle zeven getrouwd geweest, maar ze kan na de verrijzenis toch niet tegelijk de vrouw van al die mannen zijn? Jezus geeft een antwoord dat nog altijd geldt: In het hiernamaals zijn er andere dan menselijke wetten, zegt Hij. De verrijzenis geldt immers voor eeuwig. Sterven bestaat niet meer, dus zijn er ook geen nieuwe kinderen nodig.

 

Dat is een heel begrijpelijk en ook een heel logisch antwoord: de verrijzenis is voor eeuwig, en de mens is niet meer zoals hij op aarde was. Nu is hij als een engel, voegt Jezus daar aan toe. Maar zijn antwoord overtuigt bijlange niet iedereen. Dat zien we vandaag aan het groeiende aantal mensen dat, net als de sadduceeën, niet in de opstanding gelooft. Hebben zij het bij het rechte eind? Zullen wij verrijzen, zullen wij opstaan? 

Zusters en broeders, over het hiernamaals kunnen we slechts in menselijke beelden spreken. Niemand van ons kent het, en nooit is er iemand teruggekomen om ons te komen vertellen hoe het er is. Rijstpap met gouden lepeltjes, klonk het in een liedje tientallen jaren geleden. Als kind hoopte ik daarom niet in de hemel te komen, want als er iets was wat ik echt niet lustte, was het rijstpap. Het hiernamaals van onze Germaanse voorouders was het Walhalla, waar ze met overvloedig en degelijk eten en drinken zouden onthaald worden. De indianen droomden van de eeuwige jachtvelden, de Romeinen van eeuwige rust. Het maakt duidelijk dat geloof in en hoop op het hiernamaals niet alleen tot het christendom behoort. Het was en is zo sterk verspreid dat het in de genen van het mensdom lijkt te liggen. Een mens kan sterven, maar hij is niet dood, hij leeft eeuwig in een andere wereld. Die zekerheid lijkt in het mensdom te liggen. Hoe kan dat nu? 

Zusters en broeders, Allerheiligen en Allerzielen zijn  pas voorbij.  We hebben toen onze doden herdacht, mensen die we voor altijd met ons meedragen. Vandaag gaat Jezus daar dieper op in: Hij bevestigt het geloof in de verrijzenis.  ‘De Heer is geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem zijn allen levend’, zegt Hij. Voor God zijn we dus nooit dood, nooit afgeschreven of vergeten. We kunnen sterven als mens, en mensen kunnen ons vergeten, maar voor God blijven we leven, ook al zijn we gestorven. Want Hij is liefde, en allen zijn we zijn kinderen, door Hem geschapen. Hoe zou Hij eeuwige vergankelijkheid willen voor wie Hij in liefde geschapen heeft? Hij die een God van levenden is? Hij die liefde en vrede is voor tijd en eeuwigheid? Nee, Hij is een God van levenden, niet van doden. Dat is ons geloof, en dat is ook de zekerheid die in  het mensdom lijkt te liggen: dat de mens niet geschapen is om te sterven, maar om te leven. Amen.