29e zondag door het jaar (2010)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 205 niet laden

Er was eens een oude pastoor. Ziek, vermoeid, invalide, hulpbehoevend, maar nog helder van geest. Hij had zijn werk over moeten dragen aan een ander. Hij was in zijn parochie gebleven en leefde nu op een flatje, negen hoog. Vanuit zijn flatje kon hij over de hele parochie heenkijken. Het was in de crisistijd van de kerk. Hij wist hoe alles achteruit ging waar hij zijn leven voor had ingezet. Hij had graag nog iets voor de parochie gedaan. Maar hij kon het niet. Toch bleef hij opgewekt en vol vertrouwen. Want, zei hij, het belangrijkste wat ik voor de mensen kon doen, kan ik nog steeds, en doe ik ook nog elke dag: bidden. Elke avond schuifelde hij, voordat hij naar bed ging, naar het raam toe. Dan schoof hij het gordijn nog eenmaal opzij en liet hij zijn blik over alle huizen gaan. Hij dacht aan de lieve mensen die daar woonden: de weduwen, de alleenstaanden, de gezinnen waar de kinderen rustig lagen te slapen en de jonggehuwden die vol verrukking hun liefde voor elkaar uitten. Hij dacht ook aan de huizen waar een zieke was, waar iemand op sterven lag, waar mensen ruzie maakten of zwijgend langs elkaar heen leefden. De huizen waar mensen een kaarsje opgestoken hadden bij het Mariabeeld en de huizen waar huisgenoten heftige discussies voerden over de zin en onzin van kerk en godsdienst. Als hij dit alles door zich heen had laten gaan dan tilde hij met zijn laatste krachten zijn arm op en maakte voor het raam een groot kruisteken en sprak mompelend bij zichzelf een zegenbede uit. Dan sloot hij het gordijn en ging rustig slapen.

Of die parochie weer opgebloeid is, is mij niet bekend, maar ik geloof zeker dat deze parochie bevoorrecht was. Want Jezus leert ons dat wij volhardend moeten bidden zonder het op te geven.

Vaak heb ik een gesprek met ouders wier kinderen niet veel meer in de kerk komen. Voor veel ouders een pijnlijke zaak. Wat henzelf dierbaar is namen de kinderen niet in hun levenspatroon over. Gelukkig merken ze zelf vaak op, dat hun kinderen toch nog goede mensen zijn, die veel voor anderen doen.

Maar als deze kinderen nog ouders hebben die voor hen bidden dan is er nog niets verloren. Ik heb al vaak gezien dat kinderen op een later moment in hun leven de waarde van het geloof weer ontdekken en weer de kerk opzoeken. Steeds vaker komt het voor dat zij dan alsnog de kleinkinderen laten dopen.

Tot alle ouders en grootouders die hiermee zitten wil ik zeggen: vertrouw op God en op de liefde waarmee u uw kinderen hebt opgevoed.
Al kun je er niet meer over praten, al voel je je onbegrepen, je kunt altijd nog voor hen bidden.

Geloofsopvoeding is als zaaien. De boer of tuinder geeft het zaad uit handen. Hij vertrouwt het zaad toe aan de aarde. Daarna ligt het zaad onder de aarde, onttrokken aan het oog van de zaaier. En de zaaier moet wachten tot het ontkiemt en weer boven aarde komt. In de pubertijd en jongvolwassenheid kan het zaad van het geloof even onder de aarde zitten totdat de levensomstandigheden gunstig zijn om het te doen ontkiemen. Alleen God weet wanneer dat zal zijn. En daar mogen en moeten we op vertrouwen.
Zolang ouders voor hun kinderen bidden is er hoop. En misschien moeten zijzelf eerst wel als zaad in de aarde vallen voordat de kinderen beseffen wat zij meegekregen hebben. Ook daarvan ben ik al meermaals getuige geweest: dat kinderen na het overlijden van hun ouders opeens beseffen dat zijzelf nu de levenswaarden van hun ouders moeten behartigen en doorgeven.

In de eerste lezing hoorden we over Mozes. Hij was de grote leider geweest van het volk in de woestijn. Nu was hij oud en kon niet meer ten strijde trekken tegen vijandige volkeren. Maar wat hij wel nog kon, was voor zijn volk bidden en Gods hulp voor hen afsmeken. Ora et labora, bidt en werk, zegt een oude spreuk. In het gebeuren van de eerste lezing waren die twee taken verdeeld: Mozes was te oud en te zwak om nog te werken, maar hij bad. En zolang hij bad was zijn volk aan de winnende hand. En zelfs om zijn handen op te heffen was al niet meer mogelijk voor deze oude man. Hij had ondersteuning nodig. En natuurlijk hangt ons gebed niet af van de vrome houding die we daarbij aannemen. Maar in dit verhaal is het opheffen van de handen het symbool van het gebed. Zoals ook een kaarsje, een kruisje op het voorhoofd van uw kinderen voor zij gaan slapen, of een rozenkrans in de hand van een ernstig zieke een symbool is van het gebed waarvoor wij geen woorden hebben.

Bidden geeft rust. We kunnen de gebeurtenissen in ons leven daardoor beter relativeren. Bidden geeft inzicht, overzicht, wijsheid.

Blijf bidden, zegt Jezus, voor alles wat ons lief en dierbaar is en het zal niet verloren gaan. Blijf bidden zoals de weduwe die recht zocht bij een onrechtvaardige rechter. Als die weduwe al gehoor vindt bij een onrechtvaardige rechter, hoeveel te meer zullen Wij dan gehoor vinden bij de rechtvaardige Rechter in de hemel, als wij dag en nacht tot hem roepen.

Ik weet natuurlijk net als u dat ons gebed niet altijd verhoord wordt zoals wij zelf graag zouden willen. God is geen Sinterklaas of postorderbedrijf die ons altijd geeft wat wij vragen.

Dat ons gebed niet verhoord wordt kan twee redenen hebben:
1. God kan ons op de proef stellen om te kijken of we blijven vertrouwen op Hem, of ons gebed oprecht is en of we volhouden.
2. Wat wij vragen past niet in onze levensbestemming. We moeten soms door lijden en beproeving heen om sterkere mensen te worden, wijzer of liefdevoller. Zeker als we voor onszelf bidden en egoïstische of materialistische dingen vragen zal ons gebed niet altijd verhoord worden.

Maar God luistert naar wie Hem aanroept en zal altijd zijn H. Geest geven als we Hem er om vragen. Op een of andere wijze verhoort Hij altijd ons gebed. Op de wijze die goed voor ons is. Daar mogen we op vertrouwen.