Als de graankorrel niet in de aarde valt

De drie lezingen van de vijfde zondag van de veertigdagentijd B reiken elk een kernachtige zin aan, die een plaats verdient in het geheugen van het hart.

Jeremia verzekert Israël volk van Gods belofte: “Ik grif mijn wet in het hart.” De Hebreeënbrief laat ons kijken in het hart van Jezus, die “in de school van het lijden een horend mens is geworden.” Jezus heeft zelf de wet doorleefd van de “graankorrel, toevertrouwd aan de aarde, kiem voor grote vruchtbaarheid.” De vastentijd is en bede tot God om het geschenk van een zuiver hart (psalm 51).

 

De school van het lijden(Hebr. 5,7-9)

De brief aan de Hebreeën is een soort theologisch traktaat. Jezus wordt er voorgesteld als de degene die de cultus uit het eerste Verbond voltrekt, voltooit en die deze ver overtreft. Jezus is de enige en de uiteindelijke Hogepriester. Hij is de Middelaar tussen God en mens.

Dit schrift wil christenen uit het Jodendom, die vermoeid en ontgoocheld dreigen te geraken door het lijden, oproepen tot trouw in het geloof en in het dragen van de beproevingen. De schrijver van de brief verwijst daarvoor zowel naar het lijden van Israël als naar dit van Jezus zelf (hoofdstuk 3). Zoals het volk in de woestijn, zo kent het christenvolk de beproeving (hoofdstuk 4).

Jezus is de solidaire bemiddelaar tussen de mensen (Hebr. 4,14-5,10). Op allerlei wijze beproefd zoals wij, is Jezus in staat mee te voelen metonze zwakheden. Hij heeft de “verlorenheid’ van de mens zelf doorleefd. Doorheen gans zijn leven heeft hij moeten leren een “toehorend’ mens te worden. Zoals Abraham gehoor heeft gegeven aan de roepstem van God (Hebr.11,8), zo heeft Jezus dit zelf gedaan samen met allen die hem toehoren en toebehoren (Hebr.5, 9).

“Gehoorzaamheid stelt het horen voorop. Ze heeft een antwoordend karakter. In de Bijbelse context betekent ‘gehoorzamen’ een zich-inlaten op de werkelijkheid van God. Zij vertegenwoordigt de buitenkant van het geloven. Gehoorzaamheid duidt op de menselijke existentie in haar gericht en aangewezen zijn op God” (Rainer Dillmann, Durch Leiden Gehorsam lernen, in G. Fuchs, Angesichts des Leids an Gott glauben, Zur Theologie der Klage, Frankfurt, 1996, blz. 127).

 

Het leven vormt, maar het is onvermijdelijk getekend door lijden. Wij kunnen niet op voorhand zeggen wat deze leerschool zal aanbrengen. Bepaalde mensen zijn heel verbitterd en ze lijden zelf zo nog het meest door de scherpste kwetsuur die iemand kwetsen kan, nl. de bitterheid van eigen hart. Anderen daarentegen zijn door het zwaarste lijden gegaan en zijn er mild bij geworden.

Geen enkele heilige bleef van lijden gespaard. De Russische barones Cathérine Doherty (1896-1985, stichteres van het Madonna House in Canada en bekend omwille van haar poustinia-spiritualiteit, hield aan haar volgelingen voor: “Je moet het kruis liefhebben. Praat er niet teveel over. Kijk ernaar en laat u door de gekruisigde bekijken. Er is plaats genoeg aan de andere kant van het kruis. Ga er maar op liggen.

Wij moeten geen kruisen zoeken. Deze komen ongevraagd op onze weg. Dit ondervond de zalige priester Edward Poppe. “Het kruis kwam in zijn leven als onderpastoor binnen. Zomaar. Er was het kruis van de oorlog en er waren de kleine, niet te ontwijken kruisen van het dagdagelijkse leven: de burgerlijkheid bij de zogenaamde échte gelovigen en ook bij de priesters, de kortsluitingen met de confraters, de tegenwerking, de roddel en de jaloersheid; het kruis van de gehoorzaamheid dat zich opdrong toen de bisschop op 13 februari 1918 Poppe uit het catechistenwerk dat hij zelf had opgericht, ontzette. Poppe die zich volledig had ingewerkt in het catechesewerk en de kleine weg om kinderen en jongeren met en door de eucharistische beleving dichter bij Jezus te brengen, werd ontslagen. “Ach Jezus, leer mij lijden “, bad hij toen hij knielend voor het tabernakel de totale menselijke mislukking van zijn apostolaat op Sint-Coleta poogde te aanvaarden” (Omer Tanghe, Priester Edward Poppe, een zalige voor onze tijd).

De weg van het lijden is zwaar. Deze van een scheiding, twee mensen die met vertrouwen hun ja-woord hebben uitgesproken en die van mekaar weg zijn gegroeid. Denk aan de kruisweg van familieleden van dementerenden en de zware nacht van de depressieven. Lange tijd na het “over-lijden” wordt het misschien duidelijk dat het lijden geleid heeft tot een andere levenshouding. “Je weet zoveel, als dat je geleden hebt.” Wegen lopen anders dan dat wij hadden verwacht.

Wij bidden het soms zo gemakkelijk: God, kom in ons midden.

Maar als God komt, komt Hij niet alleen als de lieve vrede,

niet als de zon op windstil water,

niet als een bloeiende vruchtboom in de luwte.

Hij komt ook als een storm, als een woeste zee,

als vuur van de smelter en het loog van de bleker.

Als je zegt: “Ik zie met vreugde uit naar de komst van de Heer”,

blijf je dan ook staande als Hij inderdaad komt?

De weg van de graankorrel

Jezus werd op allerlei manieren op de proef gesteld, precies zoals wij, afgezien dan van de zonde” (Hebr. 4, 15). Jezus is zelf door deze leerschool van het lijden gegaan. Hij is de Hogepriester, in staat mee te voelen met onze zwakheden. Jezus wist niet alles vooraf. Hij heeft in solidariteit met mensen en doorheen gans zijn levensloop de wet van zijn Vader ontdekt. “In Jezus verschijnt de Wet niet meer als gegrift op stenen tafelen, maar als gegrift ‘in het binnenste’ (Jer. 31, 33) van de Dienaar die, omdat Hij “het recht openbaar maakt” (Jes. 42, 3), “de man van het verbond met het volk” (Jes. 42, 6) geworden is” (Katechismus van de Katholieke Kerk, nr. 580).

Het evangelie van Johannes bestaat uit twee grote delen, gekaderd tussen een proloog (Joh. 1, 1-18) en een dubbel sluitstuk (Joh. 20, 30-21,25). Het eerste deel van het boek geeft op het ritme van de Joodse feesten zeven tekenen van Jezus, waarin deze zich openbaart. In het tweede deel (Joh. 13-20) geeft Jezus zich in zijn afscheidsrede inniger en grondiger te kennen aan zijn leerlingen, om dan in te treden in de passie en in het grote uur van zijn verheffing en verheerlijking. De verzen Joh. 12, 20-33 zijn een scharnierstuk in het evangelie van Johannes

Op het einde van het eerste deel voltrekt zich de breuk tussen Jezus en de machtigen van het volk. De schrijver van het evangelie brengt juist dan vreemdelingen ten tonele, die Jezus wensen te zien. Jezus ziet daarin de aankondiging van de vruchtbaarheid van zijn zending en van zijn dood. De dood is een verheerlijking doordat zij de liefde van God voor de mensen openbaart. (Joh. 12,20-36). Grieken komen in de nabijheid van Jezus, kort voordat de dagen van zijn verheerlijking aanbreken. Jezus, spreekt over de wet van de graankorrel, die in de aarde moet vallen, om veel vrucht voort te brengen.

Hij ondervond de wet van de graankorrel. Deze stond in zijn hart gegrift, zodat hij zich niet terugtrok wanneer hij zelf vervolgd werd. Het vraagt veel geloof om los te laten en zich toe te vertrouwen aan de aarde. Volkeren die in hun cultuur geen traditie hadden van planten en zaaien, waagden het aanvankelijk niet het gekregen plantgoed aan de aarde toe te vertrouwen. In de natuur merken wij dat de ritselende bladeren van november humus worden, waaruit in de lente nieuw leven opschiet. De gevallen eikel ontkiemt na maanden. Maar gaat dit wel op voor ons menselijk ondernemen?

In het leven van Jezus is de duisternis van Goede Vrijdag gevolgd door de ochtend van Pasen. Vaclav Havel was als acteur gevangen gezet door het communistisch regime in Tsjecho-Slowakije. Hij schreef in de gevangenis:

Ik geloof dat we moeten leren

wachten,

zoals we leren scheppen.

Wachten geduldig,

elke dag opnieuw,

met begrip, met mededogen,

met liefde.

Er is geen reden

om ongeduldig te zijn.

ons wachten is niet zinloos.

Wachten dat gevoed wordt door hoop

en vertrouwen

en door nederigheid:

zulk wachten leidt niet tot verveling,

maar zit vol spanning.

Een dergelijke verwachting is veel meer

dan alleen maar wachten.

Het is het leven zelf,

het leven als een vreugdevolle deelname

aan het wonder van het bestaan.

Jezus geeft de wet van de graankorrel mee aan zijn volgelingen. Als christenen komen wij allen “onder de wet van de graankorrel”. Denise Nickmans, een zwaar gehandicapte vrouw richt zich tot God met de vraag:

God luister je?

Ik kan zo moeilijk vrede vinden,
mijn hart vloekt en weent.

Ik kreeg zoveel goeds en beleefde zoveel rijke ervaringen
maar dat kan ik nù niet meer zien.

Ik zie alleen maar dingen die me tegengaan, die me bedreigen en verstikken.

Er is zoveel pijn in de wereld en in mij!

Alles verloopt vaak zo anders dan ik verwacht en dat maakt me opstandig.

Ik verwacht geen gemakkelijk leventje. Dat is het voor mij nooit geweest en zelfs nu wil ik keihard vechten maar nù voel ik me zo klein, ben ik zo bang

O God, ik verlang intens te leven, ik weet dat Gij het leven zijt

maar dat ook kan ik nù niet meer ervaren want Gij zijt zo ver weg.

Bevrijd me dan uit die donkere kring van onmacht

en geef me een teken, want ik heb mensen nodig.

Vul die grote leegte in mij met uw kracht en uw vrede en laat me een beetje leven als een graankorrel die sterven moet om leven te geven

(J.P.Goetghebuer 1945-2015, Hoe je naam ook is. Gebeden van zieke mensen).

Durven wij kiezen voor een radicaal gegeven leven en ons toewijden aan God opdat zijn Rijk midden onder ons kan groeien? “Als de graankorrel niet in de aarde valt, blijft hij alleen. Als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort.” Moge dit beeld, dat Jezus ons vandaag meegeeft, in ons hart gehoor vinden opdat wij door los te laten mogen winnen en in staat zijn veel vruchten voort te brengen