3e zondag in de veertigdagentijd B - 2003

'Bovenal bemin één God. Zweer niet ijdel, vloek noch spot. Heilig steeds de dag des Heren. Vader, moeder zult gij eren.' Ge kent ze nog, zusters en broeders, en de meesten onder u hebben ze, net als ik, geleerd in die goeie ouwe Mechelse catechismus: de tien geboden van God. Ge moogt ze zonder moeite zien als de eerste verklaring van de rechten van de mens, want zeven van de tien geboden gaan over de plichten die we hebben tegenover de anderen. Dus gaan ze ook over de rechten van die anderen. De rechten van de mens, inderdaad.

In de eerste lezing hebt ge de basistekst van die rechten gehoord Ge hebt dus ook gehoord in welk verband ze werden uitgesproken. Jahweh zegt: "Ik ben de Heer uw God; Ik heb u weggeleid uit Egypte, het slavenhuis." Het is dus in de context van de verlossing uit de slavernij dat God die leefregels meegeeft. 'Ge zijt niet langer slaven,' zegt Hij, 'hou dus op u als slaven te gedragen. Gedraag u integendeel als vrije mensen, mensen die vrij kunnen kiezen en ook vrij verantwoordelijkheid willen dragen. Bouw een gemeenschap waarin geen plaats meer is voor slavernij, neem uw vrijheid ter hand en doe er iets goeds mee. En als ge dat doet, zult ge geen nood meer hebben aan vreemde goden, zult ge vanzelf uw vader en uw moeder eren, zult ge niet stelen enz.' Met andere woorden, zusters en broeders, de tien geboden werden door God niet opgelegd als geboden, neen, ze werden gegeven als beloften: gij zùlt niet doden, gij zùlt niet leugenachtig tegen uw naaste getuigen, gij zùlt uw zinnen niet zetten op de vrouw van uw naaste, op het huis van uw naaste, op de grond van uw naaste. Ge zult integendeel, als vrije mensen, gelukkig zijn, en elkaar ook gelukkig maken.

Geen geboden, maar beloften. En toch ervaren wij ze, na zoveel duizenden jaren, nog altijd als geboden. Waarom? Omdat we ons nog altijd niet als bevrijde mensen weten te gedragen, omdat we nog altijd slaaf zijn. Slaaf van onszelf en slaaf van anderen, van mensen met een lange arm, van verre vrienden die op hun beurt verre vrienden hebben met een lange arm of met veel geld en met veel macht. Een eindeloze keten van connecties, een ketting die ons bindt, die ons dus tot slaaf maakt. En als we dat lange-armenspel dan nog speelden ten voordele van hen die aan de andere kant wonen: de armen, de kanslozen, de uitgerangeerden, dan misschien... Maar nee, we zijn alleen slaaf in ons eigen voordeel. En daarom slagen we er niet in de wereld, de hele wereld, leefbaar te maken, daarom laten we onze broeders en zusters in Afrika en Azië nog altijd omkomen van de honger, daarom verstaan we Gods beloften nog altijd als geboden. Omdat we slaven zijn, die kunnen gekocht en verkocht worden. Het schouwspel dat vandaag met betrekking tot Irak wordt opgevoerd is daarvan het zoveelste pijnlijke bewijs: hele landen, ganse volkeren, laten zich kopen door de machtswellust van enkelen.

Het is tegen die slavenmentaliteit dat ook Jezus in het evangelie van vandaag ten strijde trekt. De mentaliteit dat je alles en iedereen kan kopen, ook God. We bouwen Hem een kast van een huis waarin we Hem opsluiten, ver van de wereld die zijn en onze wereld is, en ver van de mens die zijn schepping en onze broeder is, we paaien Hem met geld en gebeden, we kopen zijn goedgunstigheid en zijn zwijgen, we verblinden Hem met kaarsen en brandoffers opdat Hij vooral niet zou zien hoe we, eenmaal buiten de kerk, onze eigen gangetjes gaan.

Tegen die schijn, tegen die godsdienst die een koopwaar is, tegen die gewoonten waarin de mens gevangen zit en waarin hij God gevangen wil houden, gaat Jezus furieus te keer. 'Breek af die tempel,' eist Hij, 'waarin de godsdienst nààst het leven staat. Weg die kerk waarin ge heel devoot liturgie viert, maar geen euro wilt geven om broederlijk te delen. Weg die kapel waar ge 'Onze Vader' zegt, maar tegelijk uw naaste niet wilt vergeven. Weg die kathedraal vol kleur als ge elkaar buiten alleen maar zwart maakt. Breek af die tempel waar ge het brood met anderen deelt, terwijl ge het niet wilt delen met de armsten van de wereld. Stop die zangen en gebeden, die mooie liederen en die warme liturgie, als ge tegelijk met uw zondagse jas ook uw christen-zijn tot de volgende week veilig in de kast aan de kapstok hangt.

'Weg daarmee,' zegt Jezus, 'weg met die schijn, weg met die slavernij. God sluit ge niet op in een tempel of in een liturgie, neen, God neemt ge op in uw hart, in de omgang met uw medemens, in uw zorg en uw liefde voor elkaar, in uw hele leven. De tempel, de kerk, dat is de gemeenschap waar ge, in Gods naam, samen uw schouders onder zet, zodat er recht wordt gedaan aan iedereen, en iedereen met iedereen in vrede leeft.' In naam van God, de God die ons bevrijd heeft uit de slavernij, en die ons de belofte heeft voorgehouden, het visioen van een wereld waarin de een de ander niet naar het leven staat, niet tergt, niet belastert, niet besteelt, niet benijdt, niet kwetst.

'Gij zult geen andere goden hebben. Gij zult uw vader en uw moeder eren. Gij zult niet doden. Gij zult geen echtbreuk plegen. Gij zult niet stelen. Gij zult tegen uw naaste niet leugenachtig getuigen. Gij zult uw zinnen niet zetten op iets wat uw naaste toebehoort. Gij zijt immers geen slaven meer, want Ik, uw God, heb u uit de slavernij bevrijd.' Amen.