5e zondag in de paastijd B - 2018

Zusters en broeders,

Vorige week noemde Jezus zichzelf de goede herder, vandaag noemt Hij zich de ware wijnstok, zijn Vader is de wijnbouwer, en wij zijn de ranken. En Hij voegt daaraan toe: ‘Los van Mij kunt ge niets’, en hiermee raakt Hij een bijzonder gevoelig punt, want zoeken naar onafhankelijkheid en zelfstandigheid lijkt wel in onze genen te zitten, vandaag meer dan ooit te voren. Zelfstandigheid, onafhankelijkheid, onze eigen weg gaan, geen rekening houden met anderen. We doen wat we willen doen, we geloven wat we willen geloven, ook al in dat niets meer dan onze eigen waarheid, en we beslissen zelf over ons leven, zelfs over onze dood. Alleen over onze geboorte kunnen we niet zelf beslissen, maar voor de rest is er geen houden aan. Zo voelt het aan in deze tijd, en zo voelt het misschien ook aan bij onszelf: dat we zelfstandig en onafhankelijk zijn, en dat we onze eigen weg gaan.

Maar als we even nadenken, komen we heel vlug tot de vaststelling dat dit niet kan lukken. Los van iedereen kunnen we niets en zijn we niemand. Probeer maar eens jezelf te zijn op een onbewoond eilandje ergens in de Stille Oceaan. Zelfs als dat eilandje niet ver van de evenaar ligt, en je dus kunt genieten van een heerlijk klimaat, zal je heel snel uitgekeken zijn op jezelf en op je onafhankelijkheid. Je hebt immers niets of niemand om ook maar iets te testen, te vergelijken, te bediscussiëren, te … ik weet niet wat nog allemaal, maar wat het ook is, het is heel snel duidelijk dat je los van iedereen niets kunt en niemand bent. En dat geldt ook voor ons christen zijn. Zonder Jezus kunnen we geen christen zijn. Hij zegt het zelf: ‘Los van Mij kunt ge niets. Alleen als gij in Mij blijft, zult gij mijn leerlingen zijn.’

Dat is wat Jezus ons vraagt: dat we zijn leerlingen zijn. Nee, we moeten geen superchristenen zijn, en we moeten onszelf zeker niet heilig verklaren. In Kerk & leven van vorige week werd in dat verband paus Franciscus geciteerd. Hij zei: ‘Heiligen zijn geen supermensen. Ze zijn niet perfect geboren.’ We moeten dus geen superheiligen willen zijn, wel mensen die Jezus proberen volgen in woorden en daden. Meer vraagt Jezus niet van ons. En om dat te doen, kunnen we ons misschien spiegelen aan Paulus. We horen in de eerste lezing dat Hij aansluiting zoekt bij de leerlingen, en dat hij alleen dankzij Barnabas met mondjesmaat aanvaard wordt. Onmiddellijk treedt hij heel vrijmoedig op en gaat hij geen discussies uit de weg, ook niet met de Hellenisten. Dat zijn Grieks sprekende joden die met de feestdagen wel eens naar Jeruzalem komen. Ze zijn helemaal niet opgezet met Paulus, ze willen hem zelfs vermoorden, want hijzelf is verantwoordelijk voor de moord op Stefanus, die net als zij een Hellenist is, en die de eerste martelaar werd onder de christenen. En zijn moordenaar Saulus doet zich nu voor als Paulus, de grote verkondiger van Jezus. Je zou hem voor minder wantrouwen.

Maar toch kunnen we ons aan hem optrekken. Paulus was helemaal niet perfect, hij was geen heilige, en zijn verleden is helemaal niet mooi en helemaal niet christelijk, maar hij komt tot inkeer, en gaat een heel andere weg. De weg die Jezus heeft voorgeleefd en waarvoor Hij op de kruis gestorven is.

Zusters en broeders, laten wij, net als Paulus, proberen de weg van Jezus te gaan. Nee, niet de weg van het kruis, maar de weg van de levende, de verrezen Heer. Laten we dus proberen verbonden te blijven met Jezus, zoals de ranken verbonden zijn met de wijnstok. Alleen dan kunnen we vruchten voortbrengen: de vruchten van liefde en vrede, van begrip en inzet. En ook de vruchten van bescheidenheid en nederigheid. We moeten dus niet pronken met onze goedheid. We moeten onszelf zeker niet beter vinden dan anderen, en nog minder moeten we onszelf heilig verklaren, want dan zijn we geen leerlingen meer van Jezus, maar vereren we onszelf. Dan zijn we geen ranken meer aan de wijnstok van Jezus, dan zijn we los van Jezus, en zonder Hem kunnen we niets. En een leven zonder Jezus, nee, dat stelt niet veel voor. Amen.