Achtentwintigste zondag door het jaar (2009)

Inleiding

'Als Gij zonden blijft gedenken, Heer, wie houdt dan stand?' Dat is de normale, spontane, bij onze status passende houding tegenover God. Tegenover God zijn we nergens. Maar wij mogen hier nu voor God staan zonder van schrik ineen te krimpen. Hij komt tegen alle verwachting in, tegen alle verdiensten en rechtvaardigheid in, met barmhartigheid. Dat is wat wij op zondag vieren: genade in plaats van straf, vrijspraak in plaats van oordeel. Dat is de rijkdom waartoe Jezus ons uitnodigt, daarvoor kunnen we alle aardse rijkdommen loslaten. Die schat is ons bij het heilig doopsel in het hart gelegd, daardoor heeft heel ons bestaan een nieuwe wending gekregen. Dat is wat wij op zondag vieren in de besprenkeling met het gewijde water, en in de eucharistie.

Homilie

"Toen Jezus Zich weer op weg begaf, kwam er iemand aanlopen." Als Jezus op het punt staat te vertrekken, komt er iemand aanlopen die Hem per se moet spreken. De man is geestdriftig en enthousiast. Hij is in de greep van een goede geest. Maar het is nog niet helemaal zuiver. Hij is wel in de greep van de goede geest, maar toch mankeert er nog iets aan. Hij werpt zich namelijk op zijn knieën neer, hetgeen voor Joden hoogst ongebruikelijk is, ja zelfs ongepast, en zegt dan zomaar: "Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?" Jezus hoeft het maar te zeggen en hij doet het. Maar Jezus reageert nogal terughoudend: "Waarom noem je Mij goed? Niemand is goed dan God alleen." Wat een eenvoud! Hier kijken we recht in het hart van de allerheiligste Drie-eenheid. De Vader geeft en de Zoon ontvangt in de liefde van de heilige Geest. Dit is nu zo'n woord van God waarvan u in de tweede lezing hebt horen verkondigen: "Het woord van God is levend en krachtig. Het dringt door tot het raakpunt van ziel en geest, het ontleedt de bedoelingen en gedachten van de mens."

Jezus vindt Zichzelf niet goed, tenminste niet goed uit Zichzelf. Hij is wel goed, goddelijk goed, maar niet op de wijze van de Vader, die goed is uit Zichzelf. En de goedheid die Hij is, geeft de Vader aan zijn Zoon en aan zijn vele zonen en dochters van de mensenkinderen. De Zoon heeft die goedheid níet uit Zichzelf. De Zoon heeft niets uit Zichzelf, Hij krijgt alles van God de Vader. Dat is tevens de plaats waar wij staan. Ook wij hebben niets uit onszelf en we zijn niets uit onszelf, maar we krijgen alles van de Vader. We zijn een geschenk van de Vader. De Vader schenkt ons het leven en alles wat voor het leven nodig is.

Dat is een heel andere kijk op de mens dan die de rijke man heeft. Hij noemt Jezus: "Goede Meester", en daarmee stelt hij zich op de plaats van de Vader, want iemand is alleen maar goed te noemen doordat de Vader hem heeft gewild en geschapen en blijft beminnen. Daarin ligt de goedheid van de mens. Niet doordat hij goed gevonden wordt door andere mensen, doordat andere mensen zeggen: goed zo, je hebt het goed gedaan, en je bent goed, maar enkel en alleen doordat God hem geschapen heeft. "En God zag dat het goed was (Gn 1,25). "God bezag alles wat Hij geschapen had, en Hij zag dat het heel goed was" (Gn 1,31). Ondanks dat hij dit alles wist, zegt deze man tegen Jezus: "Goede Meester." Bij alles wat Jezus is, voegt hij nog een kwaliteit toe: goed. Daarmee stelt hij zich op de plaats van de Vader, want het is een oordeel. Echter, oordelen komt alleen de Vader toe. Bij het doopsel van Jezus in de Jordaan zegt de Vader: "Je bent mijn Zoon, mijn Veelgeliefde, - daar zit het woord 'agatos' in, 'goed', - in U heb Ik welbehagen" (Mc 1,11), en in dit welbehagen zit op een andere manier ook nog eens het woord 'goed' in. Tweemaal goed dus. Tweemaal zegt de Vader dat de Zoon goed is. Hetzelfde gebeurt op de berg van de gedaanteverandering: "Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, in wie Ik mijn behagen heb gesteld, luistert naar Hem" (Mt 17,5; vgl. Mc 9,7; Lc 9,35)). Luistert naar Hem die zegt dat niemand goed is uit zichzelf, dat niemand goed is door wat hij doet, of zegt, of een goede naam heeft bij de mensen, maar dat iedereen die geschapen is, alleen al door te zijn, goed is vanwege God.

Deze goedheid is een geschonken goedheid, een goedheid door begenadiging. Daar hoef je niets aan toe te voegen. Je hoeft niet te zeggen: goede Meester. Trouwens, wat betekent dat 'goed' van die rijke man aan het adres van Jezus eigenlijk? Als Jezus hem straks zal vragen alles te verkopen wat hij bezit, dan vindt hij die goede Meester ineens niet zo goed meer. In ieder geval niet meer zó goed om Hem en zijn liefde te verruilen voor de goederen die hij meer lief heeft.

Als dat de basis is van de goedheid van de mens, zuiver en alleen dat hij geschapen is door God, dan mag een mens zichzelf ook niet minachten, of haten. Hij moet de ander beminnen zoals hij zichzelf bemint. Hij moet zichzelf beminnen zoals God hem bemint. Aan de grondslag van zijn bestaan ligt de liefde van God. Dat is de basis. De basis is dus niet dat eerst de anderen hem moeten beminnen, nee, er is een Ander die hem bemint. "Ik heb u het eerste lief gehad" (1 Joh 4,19). Die ander is God. Zo mogen wij de schepping tegemoet treden als een geheim van Gods liefde. Elk schepsel, met of zonder vrije wil, wordt door God persoonlijk bemind. God is persoonlijk met elk schepsel bezig. "Let eens op de vogels in de lucht. Uw hemelse Vader voedt ze" ... "Kijk naar de leliën in het veld (Mt 6,26.28; vgl. Lc 12,22-29). "Uw hemelse Vader kleedt ze." Hij is daar op dit moment mee bezig. En hoe? "Zelfs Salomo in al zijn pracht was niet gekleed als een van hen" (Mt 6,29vgl. Lc 12,22-29).

Ontneem je dat geheim van Gods liefde aan je leven, dan haal je het fundament eruit weg en wordt je leven vroeg of laat een ruïne. Dan ga je het eerst zoeken bij de mensen en die zullen je teleurstellen. En als je het bij de mensen niet kunt vinden, dan ga je het zoeken in het werk, of buiten in de schepping en de schepselen, in de genoegens, in de studie, of in reizen. Maar als je dat niet meer kunt, dan blijft er helemaal niets meer over. En het geluk ligt toch zo vlakbij, het is binnen in je, in het diepst van je hart. Door zijn liefde deel je in het geheim dat God persoonlijk met zijn schepselen heeft. Dat is ons heilig geloof dat we nu gaan belijden in het Credo.