Echte liefde behoeft geen pronk!

22e zondag door het jaar       Cyclus B         2012                                        Deut. 4, 1-2,6-8

                                                                                                                        Mc 7, 1-8.14-15.21-23 

 

Echte liefde behoeft geen pronk!

 

Beste vrienden,

Een katholieke aartsbisschop ontmoet een rabbijn en zegt tot hem: „Rabbi, vertel me eens, wanneer gaan jullie Joden nu eens eindelijk ophouden met al die eigenzinnige voedselvoorschriften en ook varkensvlees eten, net zoals wij?”  Waarop de Rabbi hem fijntjes antwoordt: “Bij uw huwelijksfeest, meneer de aartsbisschop”.    

Het is een anekdote die verduidelijkt dat we, als we het evangelie van vandaag bekijken, zeer behoedzaam moeten zijn, want we zouden snel gevaar lopen om zowel de moslims als de Joden, die beide de voedselvoorschriften van hun religie als zeer belangrijk inschatten, te krenken. 

We mogen dan ook niet zonder meer het vooroordeel verder verkondigen dat het joodse geloof een zuiver geloof van voorschriften en wetten zou zijn.  Want als we gewoon eerlijk achter onze eigen coulissen kijken, dan ontdekken we daar ook een groot aantal religieuze gebruiken en voorschriften.  Die komen allemaal voort uit onze geloofstraditie en wij vinden het  vanzelfsprekend dat anderen dat zouden respecteren en ons ook niet zouden verwijten dat we aan die “wetten” willen voldoen.  

Maar wat is het toch wat Jezus in dit Evangelie zo woedend maakt?  Zijn het werkelijk alleen maar de oude gebruiken die Hij in twijfel trekt – of steekt er meer achter?  Tenslotte is het verwijt dat Hij de Farizeeën naar het hoofd slingert niet gering: „Jullie eren God met de lippen, maar jullie hart is ver van Hem verwijderd.” En hij voegt er nog aan toe: „Jullie verering stelt niets voor, want wat jullie als ware leer brengen, zijn voorschriften van mensen. Jullie laten het gebod van God los en houden vast aan de traditie van mensen.”      

Ik kan me goed voorstellen dat die woorden van Jezus, die zoon van de timmerman uit Nazareth,  als een mokerslag op de hoge heren uit Jeruzalem moet zijn neergekomen. Die uitspraak heeft ongetwijfeld de definitieve breuk tussen Hem en de religieuze overheid bevestigd.  En daarbij was het toch zo onschuldig begonnen: de Farizeeën vroegen Hem waarom zijn leerlingen hun handen niet wasten vóór het eten. Iets waar wij onze kinderen toch nu ook nog vanzelfsprekend toe aanzetten.  Maar: Het ging hier niet over hygiëne of over welvoeglijkheid in het dagelijkse leven.  Neen, met die vraag brachten de Farizeeën een zwaar religieus probleem te berde. Want het besef dat men steeds goed moest onderscheiden tussen “Rein” en “Onrein” was in het bewustzijn van Jezus’ tijdgenoten diep ingeprent. Alleen datgene wat absoluut “rein” was mocht in Gods nabijheid worden gebracht. Daarom waren de woorden “heilig” en “rein” in het hebreeuws ook praktisch identiek.  De vele reinheidsvoorschriften waren in het begin alleen bedoeld voor de priesters en de levieten, want deze, zo nam men aan, waren tijdens de dienst in de Tempel God zeer nabij.  Maar in de loop van de eeuwen werden er steeds meer reinheidsgeboden en voorschriften uitgevaardigd – en vooral, ze moesten door iedereen worden opgevolgd. Maar dat veroorzaakte in het dagelijkse leven van de gewone mensen wel grote problemen. Een onbewuste aanraking of een oppervlakkig contact met een “onreine” was genoeg om de met zo veel moeite bereikte “reinheid” helemaal teniet te doen: daartoe behoorde bv. het eten van bepaalde spijzen, het contact met bepaalde dieren, de omgang met vrouwen, zieken en overledenen, en ook alles wat met bloed te maken had. Dat alles maakte je onrein waardoor je de toegang tot God en ook tot de gemeenschap werd ontzegd.   Die uitsluiting uit de gemeenschap, dat is het wat door Jezus fel werd bekritiseerd. Hij vond dat die ontwikkeling de mensen ertoe aanzet  om aan niets anders meer te denken dan aan het tot in de kleinste details voldoen aan de voorschriften. In Zijn ogen maakte dat de mensen onvrij en leidde het hen af van de ware wil van God. Het is een  ontwikkeling die ertoe voert dat God weliswaar met de lippen wordt vereerd, maar dat het hart van de mensen dikwijls ver van Hem verwijderd is omdat ze de hele tijd met het voldoen aan de voorschriften in hun hoofd zitten.  Niet alleen in dit evangelie wendt Jezus zich tegen die veruiterlijking en vervlakking van de geloofspraktijk. Om de mensen wakker te schudden overtraden zijn leerlingen en Hij zelf de bestaande voorschriften dikwijls bewust en provocatief.  Ze moesten zich veeleer afvragen wat in hun leven overeenkwam met de wil van God en veel minder met de reinheidsvoorschiften in hun hoofd zitten.  En dat, beste vrienden, is voor ons vandaag nog altijd even belangrijk als voor de mensen in Jezus’ tijd.   Lopen ook wij niet dikwijls gevaar om ons, bij onze pogingen om aan Gods wil te voldoen, in uiterlijkheden te verliezen?   Ik bedoel: Hoe dikwijls ontaardt ons gebed niet in een plichtmatig reciteren van teksten zonder dat we er nog met onze gedachten bij zijn? Hoe dikwijls gaan Christenen er niet van uit dat de aanwezigheid van een lievevrouwenbeeld, een kruisbeeld of een icoon in huis genoeg is om uitdrukking te geven aan ons geloof?   Het is toch zoveel gemakkelijker om van zichzelf en van anderen het houden van de zondagsplicht te eisen, dan om de liefde voor God en de naaste alle dagen consequent voor te leven.   En is het niet ook veel gemakkelijker om af en toe voor de armen in deze wereld te bidden, als om zich zelf actief in te zetten voor een rechtvaardige wereld?  

Dat zijn toch allemaal voorbeelden en ervaringen die ons niet vreemd zijn. En als ik soms met mensen spreek die reeds ver van de kerkgemeenschap verwijderd zijn,  dan voel ik duidelijk aan dat, hoe meer het echte geloof verdampt is, hoe meer men zich aan uiterlijkheden vastklampt.   We moeten er gewoon maar even aan denken dat de grootste uitgaven voor het feest na de vormselviering dikwijls juist door diegenen worden gedaan die vóór het vormsel amper en na het vormsel dikwijls helemaal niet meer naar een viering in de kerk komen.  let wel, ik veroordeel niemand – het gaat me alleen om het feit dat het in ons geloof niet zozeer op uiterlijkheden aankomt maar op het hart.  Religieuze bedrijvigheid is minder belangrijk dan het voltrekken van een echte ommekeer naar een geloof waar we met gans ons hart bij zijn. Echte liefde behoeft geen pronk!  Ik heb ook niets tegen uiterlijke tekenen van ons geloof, niets tegen beelden en symbolen; niets tegen water uit Lourdes of plaketten van St Christoffel; ik heb niets tegen feesten in alle vrolijkheid! Die uiterlijke tekenen van ons geloof zijn zeker belangrijk, zinvol en goed. Maar doorslaggevend moet toch zijn dat ze niet als vervanging voor die echte, hartelijke ontmoeting met God mogen dienen.   We kunnen het evangelie van vandaag misschien als aanleiding nemen om even over ons geloof en over de daarmee verbonden gewoonten, voorschriften en gebruiken na te denken.  Over het kruisteken bv., of het voor ons tot een soort onbewuste gewoontebeweging is verworden of nog steeds een herinnering en dank aan God symboliseert; over het kruisbeeld – is dat voor ons een sierstuk in huis of om onze hals,  of het symbool voor onze verlossing door de dood en de verrijzenis van Jezus. Ook over ons bidden willen we even nadenken: is dat verworden tot een gedachteloos reciteren van formules die we ooit van buiten hebben geleerd, of is het telkens weer een gemeende poging om met mijn hart bij God te komen en Hem via mijn geloof en mijn liefde voor Hem een antwoord te geven.  Lieve mensen, het is echt niet zo belangrijk wat en hoe we iets doen, maar wel of het van ganser Harte komt.  Amen