Alle angst te boven (2009)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 198 niet laden

DE ORKAANMACHINE

Klassiek geworden is deze vraag van een kind: ‘Waar is de wind als hij niet waait?' De vraag brengt ons in direct contact met het wereld beeld van vroeger tijden. Wind was iets geheimzinnigs. Hij was een kracht, kon de wereld bewegen, maar was onzichtbaar. Daarom was de wind, net als een geur, iets geestelijks. Voor geest en wind bestond dan ook hetzelfde woord in het Hebreeuws, in het Grieks en in het Latijn. De wind had iets goddelijks. Een pasgeborene hapte bij zijn eerste adem de ziel naar binnen en een stervende stootte hem uit. De Schepper blies de mens de adem in het lijf. De God van de Hebreeuwen manifesteerde zich in wolken en lucht.
Tijdens een vakantie in Zeeland bezocht ik met mijn zus Neeltje Jans. In het park stond een orkaanmachine. We gingen er binnen. We kregen een bril op die de ogen helemaal afschermde. We gingen bij een hek staan en hielden dat stevig vast. De deuren gingen dicht en een werkstudent zette vanuit zijn cabine de machine aan, een straaljagermotor dacht ik. Zo ervoeren we windkracht 12, een orkaan. We kregen een idee van wat er in 1953 in de nacht van 31 januari was gebeurd. Toen hadden de mensen geen bril op en geen hek om zich aan vast te houden. Toen kwam de storm niet uit een constante hoek, met constante kracht. Toen zat er geen werkstudent in een cabine met de vinger aan de knop. Toen was het geen attractie maar een ramp. Een ramp wordt het als het onbeheersbaar is, als je niet weet hoelang het duurt en hoe erg het wordt; als het je overvalt in de slaap.

STORM

Ons leven lijkt soms op zo'n onberekenbare storm. We zingen het bij de Sterre der Zee: ‘Is ‘t scheepj'onzer ziel in gevaar te vergaan...' Het uitgeleverd zijn aan de wispelturige elementen verbeeldt ten diepste ons bestaan. Er kan zomaar iets gebeuren. Pijn op de borst, een telefoontje met een huilende dochter, steken in de buik, een brief die begint met ‘Het spijt me te moeten zeggen', een dokter die zich de tijd neemt, een afschrift van de bank. Het kan zomaar gebeuren dat het leven dreigend wordt. Storm op til. Windkracht 12.
Marcus heeft er een treffend beeld voor. De storm steekt op en Jezus ligt te slapen. Hij is er wel. De eerste christenen geloven het vast. Hij is met hen. Ze zijn vol van Hem. Maar nu worden ze vervolgd. Nu zijn ze gehaat door de synagoge en de Romeinen. Het lijkt alsof Hij slaapt. God lijkt onverschillig voor ons lijden. Of, misschien nog erger, niet opgewassen tegen de storm.
Een mens kan doorgaans tegen een stootje. Tegen windkracht vijf of zes hebben we allemaal wel eens gefietst. Je voelt je wel eens niet goed. Je verliest je baan. Je kind wordt ziek. Je begraaft je lieve moeder. Het zijn allemaal aanslagen op een diep geworteld gevoel van veiligheid. Ooit in de kindertijd was de wereld voor de meesten van ons betrouwbaar. Je ouders wisten overal raad op. Ze waren nooit ver weg. We werden sterker. Onze ouders zwakker. Er kwamen scheurtjes in de veiligheid. De golven werden hoger en de storm krachtiger. Het vertrouwen in de schepping brokkelde af. De angst groeide. Als God nou eens totaal onverschillig is voor wat ik meemaak? Als Jezus nou eens slaapt en niet bij machte is het tij te keren?

NA DE STORM

Bange mensen proberen hun angst uit de weg te gaan. Ze vermijden de lift. Ooit zat ik op de gang van de bovenste etage van het Kerkraadse ziekenhuis. Een man mocht naar huis. Hij was na een operatie op die etage terechtgekomen. Nu moest hij in een rolstoel naar beneden, maar hij was doodsbang voor de lift. Eerst kwam een verpleegsters hem lief toespreken. Toen kwam zijn vrouw hem overreden. Een dochter werd gebeld. De arts kwam erbij, nog een arts. Die piepte een psycholoog op. De man weigerde pertinent. Bange mensen vermijden liften, of spinnen of muizen; injecties, bloed, vliegtuigen, tandartsen, messen en scharen. Zo volgen vol angst hun kinderen die op vakantie zijn en zien hen alleen maar door gevaren omringd.
Door al dat vermijden van angst, misgunnen we ons een fundamentele ervaring. De ervaring die we oorspronkelijk hadden: het leven is wel degelijk betrouwbaar. Het komt van God en gaat naar God terug. Aan het eind van elke paniek, achter alle angst, na de orkaan is er veiligheid en rust en de verwonderde vraag: wie is Hij toch dat wind en water naar hem luisteren?

NA DE ANGST

Lieve kinderen. Een beetje stoer ging Janno met zijn jongste zusje naar de kinderboerderij. Lieke was een beetje bang. Verder dan het aaien van een babykonijntje kwam ze niet. De angst van Lieke maakte Janno met de minuut roekelozer. Hij rende een dikbuikig varkentje achterna en daagde een pauw uit. Hij ging wijdbeens voor een grote geit staan en riep: ‘jij met je vieze geitenkaas!' Lieke volgde het op afstand met grote bewondering. Ineens hoorde hij iedereen roepen en wijzen. Het klonk als een waarschuwing. ‘Kijk achter je!' Een moeder schoot toe. Janno keek om en daar kwam een grote bok aanrennen. Die stormde op Janno af. Janno verstijfde en verslapte tegelijk. Hij kon niets meer. Hij bleef stokstijf staan. Hij deed de ogen dicht. Hij zei niets. Hij liet het allemaal gebeuren.
Enkele seconden later - voor Janno leek het een eeuwigheid - deed hij de ogen open. De bok was voorbij gehold. Hij had Janno helemaal niet zien staan; hij stormde achter de geit aan, die met de vieze geitenkaas! Janno haalde opgelucht adem maar Lieke had intussen haar konijntje maar losgelaten en had het erf verlaten voor alle zekerheid.