Familie van Jezus (Mc. 3,20-35)

Wij hebben mooie feestdagen achter de rug. Laatst nog de zondagen van de heilige Drievuldigheid en sacramentsdag. In dit leesjaar B nemen we nu terug de band op met het evangelie van Marcus. Het is het oudste evangelie. Marcus heeft het samengesteld door een aantal oudere stukken tot een geheel te verwerken en de boodschap te brengen van Jezus, in wie de Vader zijn zoon erkent.

Zijn evangelie volgt een eenvoudig schema, met twee grote delen, de verkondiging in Galilea en de opgang naar en het einde in Jeruzalem.

Galilea was een ontvankelijke bodem voor het optreden van Jezus. Daarover gaat het begin van het evangelie van vandaag. Veel volk stroomt samen om naar hem te luisteren. Wij zijn terug in Kafarnaüm waar hij thuis was. Of ze hem allemaal volgen en beleven wat hij predikt? Toen niet en ook nu niet.

Bezorgd om Jezus

In Galilea ontmoet Jezus toch tegenstand, zelfs in Nazareth, waar hij is grootgebracht (Mt .6,1-5). Zijn familieleden waren al eerder ongerust over de handel en wandel van Jezus. Zij zijn wellicht bezorgd over de weg die hij ingaat. Er deden zware uitspraken over hun familielid de ronde. Ze hadden horen zeggen of dachten zelf dat hij niet meer bij zijn verstand was. Er deden later nog andere verwijten over hem de ronde. Er werd gezegd: “Kijk, die gulzigaard en wijndrinker, de vriend van tollenaars en zondaars” (Mt. 11,19).

“Hij of zij, zij zijn niet meer bij hun verstand.” Een uitspraak nu en dan gebruikt om tegenstanders op te sluiten in een psychiatrisch centrum of hen naar de goelag te sturen (Solzjenitsyn, Een dag uit het leven van Ivan Denisvitsj). Hoe is het de Russisch oppositieleider Aleksej Navalny (1976-2024) vergaan?

Kritiek van Schriftgeleerden

Jezus krijgt in Kafarnaüm nog een tweede en zwaarder verwijt te horen. Schriftgeleerden zijn vanuit Jeruzalem naar Galilea gekomen. En zij hebben kritiek op het werk van Jezus. Hun komst was verontrustend. Ze kwamen eerder om te zien wat Jezus deed en of hij geen gevaar betekende. Zij kunnen zich niet verheugen over de bijval die hij krijgt en zij misprijzen het goede dat hij doet. Zij beschuldigen hem dat hij door middel van de vorst der duivels duivels uitdreef. Ze geven aan dat hij door de duivel is bezeten. Een heel zware beschuldiging. Jezus regeert met twee korte beschouwingen. Als de ene duivel tegen de andere optreedt, dan kan alleen maar de verdeeldheid toenemen.

En wanneer gij u moet verdedigen bij een roofoverval, tracht dan de sterkere of de sterkste te zijn.

Jezus is overtuigd dat hij de sterkere is. Hij is in de woestijn door de satan bekoord geworden en heeft hem overwonnen (Mc.1,12-13; Mt.4,1-11). Jezus is de sterkere, daarop mogen we vertrouwen.

Gebeurtenissen in het leven van elke dag, van toen en nu, kunnen de uitspraken van Jezus illustreren. Waar verdeeldheid heerst, komt weinig goeds tot stand. Er was verdeeldheid in Israël. Na de dood van koning Salomo kwam er een splitsing tussen het Noorden en het Zuiden (1 Kon. 11,9–13).

In de tijd van Jezus was het land bezet en er was verzet tegen de Romeinen. Er waren spanningen met de Romeinen en met Herodes. Jezus beschouwt deze laatste trouwens als een sluwe vos (Lc. 13,32).

Er waren toen en er zijn nu sociale tegenstellingen. Zo min als nu was het in Jezustijd overal veilig. Er werd wel geroofd bij welstellende mensen en rijke wijngaardeniers. De sterke moet waakzaam zijn om de indringer te overmeesteren.

Jezus vindt het erg dat zijn tegenstanders de Geest die in hem werkt niet erkennen. Vandaar deze uitspraak dat wie tegen de Geest lastert geen vergeving zal krijgen.

“Dit is een van de hardste van alle Jezuswoorden, nu zonder beeldspraak. De kern is geraakt. Door Jezus’ doen te duiden als het werk van Satan in plaats van de heilige Geest in hem, sluit een mens zich definitief af voor wat Jezus te zeggen heeft. De kern van de boodschap is immers vergeving van zonden en gave van de heilige geest - de twee kanten van één medaille (B. Standaert, Het Marcusjaar, p.113).

God wil ons redden, maar Hij kan hen niet redden die het voor zichzelf niet willen. In het begin van zijn boek over het Vaticaan haalt Rik Torfs een gedachte aan van Jacques Maritain. Jezus kwam om te redden, maar we moeten het ook zelf willen. “ Le fils de l’homme est venu chercher et sauver ce qui périssait. Mais il ne nous sauve pas malgré nous ; il ne sauve pas ce qui périssait si ce qui périssait préféré périr » (R. Torfs, Het Vaticaan, p. 8).

Broeder en zuster van Jezus zijn

Willen wij ja of neen bij Jezus zijn? Het is de vraag die Marcus ons voorlegt bij het einde van deze evangelieperikoop. De familie van Jezus is er terug; Nu is Maria zijn moeder erbij. Zij willen Jezus zien en hem spreken.

En Jezus geeft dan dit verrassende antwoord. Het schept een afstand ten overstaan van zijn moeder en familie. Het is niet de band van het bloedverwantschap die telt, maar het geloof en de bereidheid om de wil van God te volbrengen.

Het is een uitnodiging die Maria zeker heeft opgevolgd. Zij heeft moeten geloven in haar zoon. Om dit geloof is ze geprezen door Elisabeth (Lc. 1,42). Zij heeft meegeleefd met haar zoon en zij heeft bij mensen het vertrouwen in hem gewekt. In Kana zei ze tot de bedienden op het bruiloftsfeest: “Doe maar wat Hij u zeggen zal” (Joh.2,5).

“De wil van God volbrengen” Dit is, zoals Jezus later aangeeft in zijn gesprek met de rijke jongeling: het onderhouden van Gods geboden (Mc. 10,19). Jezus zal dit nadien nog verfijnen en verduidelijken: “Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel, geheel. uw verstand en geheel uw kracht.” Dit is het eerste gebod, waar het tweede bij aansluit: “Gij zult uw naaste beminnen als uzelf” (Mc. 12,29-31).

Gaan wij deze weg op? Hoe werken wij aan de verbondenheid met Jezus en welke invloed heeft dit op onze band met anderen die ook deze weg opgaan? Het woord van Jezus beluisteren, samen eucharistie vieren, bidden met anderen, dit zijn tekenen van onze familieband met Jezus. Die band is er ook wanneer we ons inzetten voor solidariteit en gerechtigheid. Maar wie die weg opgaat en zich inzet voor mensen aan de rand, wordt wellicht ook door de wereld van vandaag als dwaas bestempeld. Wij bidden om Gods Geest om deze verbondenheid tussen mensen van goede wil te versterken en om niet toe te geven aan ontmoediging. Jezus vraagt onze stem en onze medewerking. Dit doen we niet door zoals zijn familieleven buiten te blijven staan, maar door dichter bij hem te komen en met mee te werken en same n met hem naar mensen toe te gaan.

“Geef, heilige geliefde Geest, uw overvloed,

Doe ons hart ontvlammen in uw gloed,

dat wij een van zinnen elkaar beminnen,

alle twist en tweedracht overwinnen.” (ZJ. 430)