4e zondag van de advent B - 2014

Zusters en broeders,

Vandaag is het de 21e december. Dat is het begin van de winter, en het is ook de langste nacht en de kortste dag van het jaar. Misschien verlangen velen onder ons nu al naar het einde van die lange en donkere nachten, en kijken we hoopvol uit naar een nieuwe lente met veel licht. En vandaag is het ook de 4e zondag van de advent, dus is Kerstmis heel nabij. De voorbije weken werden we daar met heel sterke woorden op voorbereid. ‘Wees waakzaam’, zei Jezus drie weken geleden. De week daarop zei Johannes de Doper: ‘Bereid de weg van de Heer, maak zijn paden recht.’ Verleden week beklemtoonde dezelfde Johannes dat hij moest getuigen van het Licht. En wat hij met dat Licht bedoelt, horen we in de lezingen van vandaag.

De eerste lezing vertelt het verhaal van koning David die vindt dat het niet kan dat hijzelf in een paleis woont, en God onder een tentdoek in een ark moet wonen. Dus zal hij een echte tempel bouwen die waardig is om Gods huis te zijn. Maar God laat hem weten dat hij zo geen huis moet bouwen, want dat Hij er zelf een zal bouwen. Daarmee bedoelt God de Heer geen stenen huis, maar wel zijn verblijf onder de mensen. Hij kondigt dus de Messias aan, en die Messias is niet zomaar een profeet zoals alle andere profeten, want God de Heer zegt: ‘Ik zal hem tot vader zijn en hij zal mijn zoon zijn.’ Dat is dus de belofte van God de Heer: dat Hij als mens onder de mensen zal wonen. En dat is ook het Licht waarover Johannes vorige week sprak. Getuigen van het Licht is dus getuigen van Gods aanwezigheid onder ons.

Huis en licht: het zijn twee kernwoorden in ons verlangen. Ieder van ons wil een huis dat een thuis is, en wil licht in een soms duister leven. Misschien zijn we ons daar niet echt van bewust, maar God zelf is dat huis en dat licht. In het evangelie van vandaag zien we dat Hij daarbij helemaal geen machthebber en geen heerser is. Hij dringt zich niet op, integendeel, Hij vraagt aan een meisje of ze de moeder wil zijn van zijn Zoon. Dat meisje is geen koninklijke of keizerlijke prinses die hoog boven het volk leeft, en ook geen rijke machthebber met een rijk leven ver weg van de anderen, maar een eenvoudig meisje uit het volk. Immers, God wil niet alleen onder de machtigen en de rijken wonen, maar onder alle mensen, en Hij kan dat alleen als mensen ja zeggen op zijn vraag.

Dat is dus de vraag die we ons bij deze advent en bij het zo nabije Kerstmis moeten stellen: zijn wij bereid om God in ons leven toe te laten? Antwoorden wij ‘ja’ op zijn vraag te leven onder ons en in ons leven? Hij stelt ons immers dezelfde vraag als die aan Maria: of Hij in ons leven mag wonen. Niet in een villa met rijke versierselen, maar in ons doen en denken van elke dag. Antwoorden wij daarop net als Maria: Mij geschiede naar uw woord? En we weten dat dit woord van God een woord van liefde en van vrede is, en ook van barmhartigheid en gerechtigheid. Zeggen we ‘ja’ aan dat woord? Of hebben we de neiging om onszelf voor te houden dat het onmogelijk is God in ons leven toe te laten. Zeggen we misschien: Nee, dat kan niet, het is niet mogelijk dat God in de mensen woont, ook niet in mij. Nochtans, als we goed luisteren, horen we net dezelfde woorden als die welke de engel tot Maria zei: ‘Voor God is niets onmogelijk.’

Zusters en broeders, dat dit voor altijd tot ons mag doordringen en de kern van ons geloof mag zijn: Voor God is niets onmogelijk. Het is dus niet onmogelijk dat we proberen te leven naar zijn woorden. Het is niet onmogelijk dat we respect hebben voor zijn schepping, ook voor de schepping om ons heen. Het is niet onmogelijk dat we leven naar zijn liefde en dat we net als Hij voor anderen willen zorgen: voor de kleine man, voor armen en zieken, voor kansarmen. Zoals Hij dat deed. En het is niet onmogelijk dat wij zijn hart zijn vol mee-voelen, zijn ogen vol mee-leven en zijn  handen vol mee-hulp voor mensen in nood.

Dat dit onze advent en ons verlangen naar Kerstmis mag zijn: de geboorte van God de Heer in ons midden en in elk van ons. Amen.