Er was eens...

Beste vrienden,

Heel lang geleden was er eens een oude man die reeds vele jaren opgesloten zat in een zeer diepe vergeetput. Een heel donkere kerker. Er was geen enkel venster in zijn cel, geen enkele kaars, helemaal geen licht. Sinds jaren was zijn enige voeding datgene wat een norse grimmige bewaker een keer per dag onder de deur doorschoof. Het gevoel voor tijd was de man al lang kwijt, elke dag verliep juist hetzelfde als al de dagen ervoor. En zo droomde hij alle dagen weer van het licht, van de zon, van het schijnsel van een kaars, en dat reeds sinds vele jaren. Maar op een dag was het niet die grimmige bewaker die zijn eten onder de deur doorschoof. Het was een andere, een vriendelijke cipier, een die zelfs “Goede morgen” zei. Na enkele dagen nam de gevangene al zijn moed bijeen en vroeg: “waar is eigenlijk de cipier die hier al die jaren is geweest? – “Die werkt niet meer bij ons!” luidde het simpele antwoord. En omdat ook dat antwoord vriendelijk werd gegeven durfde de gevangene vragen: “ Zou u iets voor mij willen doen?” – “Wat dan?” – Ik zou zo graag nog eens licht zien”, zei de gevangene, “al was het maar het licht van een kleine kaarsvlam!” – “Die wens zou ik u graag vervullen”, antwoordde de cipier, maar je zit al zo lang in deze diepe duisternis dat je het licht van de kaarsvlam niet meer zou kunnen verdragen. Het zou veel te fel voor je zijn, het zou je verblinden en je ogen zouden beschadigd kunnen raken! Maar wacht even – zo zouden we het kunnen doen – kijk me gewoon in de ogen!”  Vol verwachting keek de gevangene in de ogen van de bewaker. Die ontstak een kaars achter de rug van de gevangene en hij hield het licht zo, dat de kaars in zijn ogen weerspiegelde. Dolgelukkig keek de gevangene in zijn ogen en zag het spiegelbeeld van de kaars in de ogen van zijn bewaker.

Goede vrienden, sommige lichtbronnen stralen zo fel dat je hun helder schijnsel gewoon niet kunt verdragen. En het is maar goed dat je dergelijke lichten meestal ook niet direct te zien krijgt. Het licht waarvan het evangelie van vandaag spreekt, die God, die onze wereld licht en warm maakt, dat is een van die lichtbronnen – een schijnsel dat we niet zouden kunnen verdragen.

Het oude testament vertelt ons reeds dat wij God, zoals Hij werkelijk is, helemaal niet zouden kunnen aanschouwen. Wanneer we God van aangezicht tot aangezicht zouden zien, zouden we ter plaatse sterven, zo staat het daar. En dat zou niet gebeuren omdat die God zo wreed zou zijn.  Het is echt niet zoals in een van die Amerikaanse superproducties waar God reuzegroot, schrikbarend en met donderende stem de mens ontmoet, zodat die mens, als een kleine worm ten onder moet gaan bij zijn aanblik. Een dergelijk beeld van God heeft werkelijk niets met de Bijbel vandoen.

God is Jahweh, Hij die er altijd en overal voor zijn mensen is, het meest begerenswaardige wat we ons kunnen voorstellen, het meest noodzakelijke wat er voor ons leven nodig is. Maar zijn goedheid en liefde is zo overweldigend dat wij, mensen, haar niet zouden kunnen verdragen, juist zoals de ogen van onze gevangene het rechtstreekse licht van de kaars niet meer konden verdragen.

Daarom ontmoet God ons in dit leven ook nooit rechtstreeks. Daarom ontmoet Hij ons altijd op een manier die wij wel kunnen verdragen. Hij ontmoet ons in de gedaante van een mens, in Jezus Christus, zijn mensgeworden zoon, onder wiens gedaante we de goedheid en de menslievendheid van God kunnen ontdekken. En Hij ontmoet ons, juist zoals bij die kaars in het verhaal, als in een spiegel, de spiegel van onze medemensen.

Want juist zoals onze gevangene het licht van de kaars kon waarnemen in de ogen van de cipier, moeten wij onze medemensen soms diep in de ogen kijken om in hun aangezicht, net zoals in een spiegel, iets van God te ontdekken.

Proberen jullie het een van de volgende dagen maar zelf eens uit. Kijk iemand anders diep in de ogen, een van uw kleinkinderen misschien. Ik ben er zeker van dat u daar iets van het geluk, van de tevredenheid, van de goedheid en de warmte, iets van de liefde van onze God in zult ontdekken. Niet rechtstreeks, maar als in een spiegel, net zoals het licht van een kaarsvlam in de ogen van een medemens.  Amen.