1e zondag in de Veertigdagentijd A (2014)

God boetseerde de mens uit stof. Ziet u het voor zich? Boetseren, zoals een pottenbakker die de beste klei pakt en steeds maar bezig is en weer opnieuw begint. Met de rug van zijn hand over zijn voorhoofd, zweten, strepen klei over zijn gezicht. Hij wordt één met de klei. Die klei moet worden wat Hij in gedachten heeft: Eerst een Neanderthaler, nee, dat is het nog niet, die lijkt niet genoeg op ons. En zo gaat God door en dan ineens zegt God ergens in die lange geschiedenis: “Ja, zo is het goed, mooi, mens, jij hoort niet bij de dieren, jij hoort bij Mij. Ik blaas jou mijn adem in de neus, jouw geest krijgt deel aan mijn geest, Ik blaas jou mijn leven binnen. Wij horen bij elkaar: Leer mijn wil kennen; leer mijn liefde kennen die boven de liefde van de dieren uitstijgt; leer mijn wijsheid kennen die verder gaat dan wat je kun zien of horen; luister naar mijn Woord en je zult Mij kennen; ffffft Adem, Adem, Adem en Leef, Leef, Leef.”

Maar dan die listige slang. Heel de natuur is bekoorlijk. Maar de grootste bekoring schuilt in ons hart. Alle dieren zijn slim, sterk, snel en lenig. De slang, die zo verborgen omhoog kan schieten, en die gif in zijn tanden heeft, die is wel het slimste. In de slang komen de slimheid, de kracht, de snelheid en de lenigheid van alle dieren bij elkaar. De dieren hadden gezien hoe God bezig was met de mens. “Zijn wij niet goede genoeg?”, zeiden ze onder elkaar; “we spreken af dat we niet aan de mens zullen gehoorzamen. Wat is de mens méér dan wij? Die mens, die zo arrogant rechtop loopt, die niet sneller loopt dan de panter, niet sterker is dan de beer, niet wijzer dan de uil. Wat kan die mens eigenlijk zonder al zijn hulpmiddelen die hij bedenkt? Die mens die denkt dat hij bij God hoort. We zullen hem laten voelen dat hij niets meer is dan wij. Ons werk zit er pas op als de mens dat beseft. Dan zal hij gaandeweg ook worden zoals wij. Slang, dat is voor jou een koud kunstje. Maar je moet die man niet rechtsreeks in de val lokken. Doe het via zijn vrouw, dan is de blamage en de vernedering van de mens des te groter.”

“Mag je van geen enkele boom eten, Eva? Ooo, alleen niet van die boom daar in het midden. Hoe heet die boom? Ooo, kennis van goed en kwaad? Maar wat is dan het probleem? Jullie zijn toch de lievelingen van God zijn, zou God jullie dan die kennis niet gunnen, die kennis van goed en kwaad. Waarom zou je alleen maar het goede willen kennen? Wij dieren, wij kennen dat verschil niet. Zelfs als wij van die boom eten, zou het ons nog niet helpen. Nee, dat is echt iets voor jullie. Als je het kwaad ook kent, dan ben je gelijk aan God. Als jullie Gods lievelingen zijn, wordt Hij vast niet kwaad. Echt, je zult niet sterven, wel nee, je zult gelijk aan God zijn. Dat is toch Gods bedoeling. Je doet het alleen wat sneller. God wordt echt niet kwaad. Of zou God die kennis alleen voor zichzelf willen houden. Zou God zo gemeen zijn, dat Hij daar die boom neer zet en aanwijst en dan zegt dat je er niet van mag eten. Wel nee, God wil juist dat je ervan eet. Hij wil dat je initiatief toont. Trouwens, waar is God, zie jij Hem. Hij laat heel die tuin aan jullie over. Laat je man ervan eten, dat toont hij dat hij een man is, een godenzoon. En dan zullen alle dieren, ja zelfs de planten, aan jullie gehoorzamen.”

Zij plukte dus een vrucht en zij at ervan; zij gaf er ook van aan haar man, die bij haar stond, en ook hij at ervan. Nu gingen hun beiden de ogen open en zij ontdekten … … … dat zij naakt waren.

Bij ongehoorzaamheid ontdek je niets behalve schaamte, alleen schaamte. En de kennis die je hebt opgedaan blijkt op de duur alleen maar lastiger. Je moet als God zijn om met het kwaad om te gaan.

Er is nog een verhaal waarin de ogen opengaan; het verhaal van de Emmaüsgangers. De leerlingen lopen weg, weg van het drama, weg van de mislukking, weg van de idealen. De wereld is nu eenmaal niet méér dan hij is. Maar als Hij het Brood met hen breekt, gaan hun de ogen open. Daarom zijn wij hier, bij het breken van het Brood. Dat wij gaan zien, niet door ongehoorzaamheid, maar door gehoorzaamheid, door te luisteren naar zijn stem, naar zijn Woord en doen zoals God wil.

Jezus heeft alle bekoringen getrotseerd; eerst het brood, eten, honger. Wat blijft er over van je mooie ideeën, van je hoge moraal, van je naastenliefde, van je roeping als je honger hebt? Het brood staat hier voor alle menselijke behoeften, de verlangens van het lichaam, van haren tot tenen. Als je honger maar groot genoeg is, als je verlangen maar sterk genoeg is, als je echt begeert; wie houdt dan stand? Deze bekoring staat vooraan, want die is het lastigste. Val je daarin, dan zal je ook vallen in die andere bekoringen.

De tweede bekoring staat voor alle hoogmoed, vooral in relatie met God. Het staat voor alle ijdele godsdienstige discussies die ons eerder van God afhouden dan naar Hem toe brengen. Het staat voor de hooghartigheid van hen die denken dat ze rechtvaardig zijn, die denken dat ze God bij God een voorkeurspositie hebben en blind zijn voor hun eigen tekorten.

De derde bekoring staat voor de bekoring van macht, die zo bekoorlijk is, eigen macht, dat is aan God gelijk willen zijn. Wij zijn hier bij elkaar omdat we Gods Woord willen horen en eraan willen gehoorzamen, in de voetstappen van de Zoon treden om stand te houden zoals Hij. Dan opent Hij onze ogen om God te zien zoals Hij is. Dan worden wij pas echt kinderen van God. Amen.