Van woestijnen en paradijzen

 

De eerste zondag van de veertigdagentijd brengt ons bij het paradijs en bij de woestijn. Wij ontmoeten er de eerste Adam en Christus, de nieuwe Adam.

Het paradijsverhaal is een rijk verhaal met veel wijsheid (Leven vanuit het Geloof. Leidraad voor et toegepast christen-zijn, Averbode, p. 20-21). Het stelt aloude vragen. Waarom is er goed en kwaad? Wanneer is het kwaad begonnen? In welke mate kunnen we van kwaad spreken in de dierenwereld? Apen doden soortgenoten. Ligt de wreedheid en de agressie bij de mens in de lange strijd tijdens zijn evolutie om stand te houden en in leven te blijven? Komt het kwaad van buitenaf, van een verleider, giftig aanwezig als een sissende slang? (Over de slang, Schrift mei 2013).

Hoeveel vrijheid heb ik? Voor de Bijbel is de mens iemand die kan kiezen. Hij kan verleid worden door het kwade en geïnspireerd door het goede. Er is geen vrijheid denkbaar zonder verbeelding waarin zowel goede als slechte gedragsmodellen defileren voor het inwendig oog van de geest. In ieder mens is er een Adam die bezwijkt onder de aantrekkelijkheid van het kwade.

Vanwaar onze paradijsdroom.

Adam en Eva krijgen in het tweede scheppingsverhaal (Gen. 2-3) de opdracht de tuin van Eden ‘te bewerken en te beheren’ (Gen. 2,15). Deze tuin staat voor de wereld die God de mens heeft toebedacht. Hij is tegelijk een ‘tuin van God’ waarin God de mens nabij wil zijn. De ‘tuin’ is een beeld voor de wereld van genade en heil waartoe de Schepper de mens geschapen heeft (Ibid. p. 24).

De moederschoot was voor elkeen ooit het perfecte paradijs. Toch moet deze harmonie verbroken worden om de levensweg aan te vatten. Een klein meisje stelde vragen over de hemel en zei: “Moeke, je verstaat het niet goed. Ik wel, want ik ben er nog dichter bij.”

Wie mag grenzen trekken?

In het paradijsverhaal is er slechts één boom waarvan de mens de vruchten niet mag eten: “de boom van de kennis van goed en kwaad” (Gen. 2,17). Hiermee wordt uitgedrukt dat de mens vrij zijn eigen leven mag bepalen, maar dat hij niet mag proberen de plaats van God in te nemen en de macht op te eisen om naar eigen goedvinden te bepalen wat goed is en kwaad.

Hoe goed het binnen de afsluiting kan zijn, toch hebben we de drang om over de omheining heen te kijken. De mens wil zich emanciperen en sympathiseert met de stap van Adam en Eva, zoals met deze van Prometheus en Ikarus, figuren uit Griekse mythologieën en sagen.

Breuk en wonde

Het paradijsverhaal in de Bijbel is tevens het verhaal van het verlies van de onschuld. Moet deze echter niet doorbroken worden om te weten waar we staan? Om te zien of een kleed mooi is, is het daarom nodig het vooraf vuil te maken? Om erop te vertrouwen dat God liefde is, moet ik Hem daarom toch niet vooraf ontrouw worden.

Het doorbreken van de onschuld betekent een breuk. De mens beseft daardoor wie hij eigenlijk is, naakt en onbeschut. De naakte mens kan schoon zijn. Maar onbeschermd is hij zo broos. De tederheid, opgeroepen door de naakte huid, kan vlug ontaarden in geweld en misbruik. Tederheid en wreedheid kunnen dicht bij elkaar liggen. “Ik ben de wanhoop nabij voor ieder kind dat de dood inging en niets anders had om zich vast te klampen dan een naakte huid” (Lydia Chagoll, Zes jaren en zes maanden, p. 189).

Het gaat in het paradijsverhaal over de tegenstelling tussen leven met of zonder God. Het stelt meer religieuze vragen dan morele vragen. Mag God een grens stellen? Wil ik leven in verbondenheid met Hem, zijn openbaringswoord ontvangen en mijn leven richten naar zijn tien levenswoorden? Onder God staan, dat is niet negatief. Ik hou niet op te bestaan door te aanvaarden dat ik geschapen ben en dit uit liefde. Liefde wordt geschonken, liefde bevrijdt en promoveert. Wanneer de liefde verdwijnt, wordt de tuin een woestenij.

De weg van Jezus

Op Aswoensdag klinkt de oproep van Jezus: “Bekeer u en geloof in de blijde boodschap” (Mc. 1,15). Hij verklaart dat Gods heerschappij aangebroken is en dat hij deze naderbij brengt. Jezus kwam om Israël te verzamelen. Hij wou dat de steppe opnieuw zou bloeien.

In wat Jezus had gehoord over Johannes de Doper vond hij dat die heerschappij aan het komen was en dat het volk klaar was voor vernieuwing. Het volk ging daarvoor naar Johannes. Jezus wou zijn waar dit gebeurde en ging erheen om zich eveneens te laten dopen. Hij kiest om de wil van God te doen. Daarvoor gaat hij op weg. Het wordt een onzeker zwerversbestaan doorheen Galilea samen met de leerlingen die hij kiest.

Volgens Lucas vat het verhaal van de twaalfjarige in de tempel zijn leven al samen. Hij kiest voor God. Het conflict met zijn familie begint daar. Zijn radicale gehoorzaamheid aan God reikt verder dan om het even welke familieband.

Met zijn doopsel bij Johannes gaf Jezus te kennen dat hij open stond voor Gods heerschappij. Toch ging dit niet zonder problemen. Dit geven de synoptici aan met het verhaal over de bekoring. Het verhaal dat Matteüs en Lukas brengen is een compositie. “Es ist eine fiktive Geschichte”, een fictieve geschiedenis om te zeggen dat Jezus bekoord werd en zelfs meermaals (G. Lohfink, Jesus von Nazaret. Was er wollte. Wer er war).

De verleider wil Jezus afhouden van zijn opdracht. Hij test hem met drie vragen: “Weet hij het? Kan hij het? Wil hij het?” Hij probeert dit driemaal en krijgt telkens een woord uit de Schrift als wederwoord. Jezus toont daarmee aan dat hij de Schrift kent en er naar leeft. De bekoring gaat over iets zeer fundamenteels, trouw blijven aan Gods heerschappij. Het is de bekoring waarmee het volk in zijn geschiedenis van oudsher is geconfronteerd. Het zijn vragen voor de kerk, die zich in een woestijn bevindt.

Jezus is gezonden om een volk bijeen te brengen dat alleen aan God eer geeft en hem als enige Heer erkent. Jezus zal zijn zending niet gebruiken voor zichzelf. Hij zal zich niet van God bedienen tot eigen voordeel. Hij zorgt niet voor brood om ermee geld te verdienen.

Hij wil geen showman zijn en zijn eigen zaak dienen. Hij wil geen spektakel zoals in het land van Os door van de tempel te springen. Het gaat er vooral om zich met al zijn krachten voor God in te zetten. Gedurende gans zijn leven moet Jezus hiervoor kiezen. Gaan we met hem mee op deze weg?

                                       *****************

Als toemaat een gedicht van Magda Geudens, die in Egypte projecten begeleidt in het kleuteronderwijs. Tekst in Middelares en Koningin, maart 2014).

In de woestijn heb ik een boom geplant!

Wijl ik zocht naar de vruchtbare aarde

onder het hete zand

vond ik het eeuwenoude pad.

Duizenden voetstappen

als van een pelgrimstocht naar het Beloofde Land.

 

In de woestijn heb ik een boom geplant!

Wijl ik zocht naar de vruchtbare aarde

onder het hete zand

vond ik het oude ezelsspoor;

de route van een man

met vrouw en pasgeboren kind

als van dolende vluchtelingen

in dit onherbergzame land.

 

In de woestijn heb ik een boom geplant!

De wortels diep in de vruchtbare aarde

onder het hete zand.

De arbeiders van het elfde uur

Ontstaken een hoog oplaaiend vuur,

daarin heb ik een oude struik verbrand.

 

In de woestijn heb ik een boom geplant!

De stronk, diep geworteld in de vruchtbare aarde

Onder het hete zand.

En wijl ik wacht op de thuiskomst van de

‘Heer van het land’

Voel ik boven mij een schaduw

Als van zijn troostende hand.

Magda Geudens