Op eigen risico (2005)

Dan komt die vreemdeling erbij. En het komt er allemaal uit: hun frustratie, hun ontgoocheling, hun dromen ook die even herleven in het enthousiasme waarmee ze aan het vertellen gaan. Maar nu: alles aan flarden. Wel hebben enkele vrouwen hen in de war gebracht. Maar het is nu al de derde dag sinds die dingen zijn gebeurd. De derde dag! Misschien doet die zinsnede hen een ogenblik verward opkijken. De derde dag. Ze kennen die uitdrukking! Dat is toch de aanwijzing dat er een keerpunt te gebeuren staat. Heeft het iets te maken met die vreemdeling. Hij liet hen hun gemoed luchten. Wie weet. Ze nodigen Jezus aan tafel. En hier ontpopt zich de vreemde man als hun gastheer. Ze herkennen hem. Op dàt ogenblik verdwijnt hij uit hun midden. Het is kenmerkend voor al die ontmoetingen van de leerlingen na Jezus' dood. Op het moment van herkenning is hij verdwenen. Op dat moment beseffen ze dat ze op eigen benen staan. Dat zij het initiatief toegespeeld krijgen. Zij staan op en keren naar Jeruzalem terug. Daar vinden ze de andere mensen van hun groep die een soortgelijk proces hebben doorgemaakt. Allen hebben ze Jezus na zijn dood gezien, maar nu moeten ze verder zonder zijn tastbare aanwezigheid. En wel op eigen risico. Ze kunnen de betreurde meester niet vasthouden.

Ze gaan dus aan de slag. Op eigen risico. In het besef gezonden te zijn. Om in woord en daad te getuigen van de levenskracht die van Jezus blijft uitgaan.

Zijn er processen in die jonge gemeenschap die ons vandaag te denken geven? Allicht wel.
Er is van meet af aan een verscheidenheid onder de gemeenschappen die in Jezus geloven. Vanaf het begin is er pluriformiteit. Zou dat een droom voor de kerk van morgen kunnen zijn? Dat de wereldkerk verscheidenheid leert zien als rijkdom en niet als bedreiging. Zo was het in het begin. De boodschap van Jezus brak buiten het joodse kader en vond gehoor in de heidense wereld die geen weet had van de joodse traditie. Daar vond een eerste aanpassing plaats van Jezus' boodschap. Een noodzakelijke hertaling. En wanneer daarover aarzeling en twijfel rees, besliste het eerste concilie te Jeruzalem dat men gescheiden wegen zal gaan. Bij de joden blijven de joodse wetten van vroeger van kracht, in de heidense wereld mogen deze niet worden opgelegd. Er is van meet af aan verscheidenheid. We mogen hopen dat die verscheidenheid in de toekomst als rijkdom zal kunnen beleefd worden. Wie zegt dat de kerk teruggaat op Petrus en Paulus, zegt tegelijk dat er vanaf het begin verschillende gestalten van kerkvorming gelden. En dat deze verschillen niet dienen glad gestreken te worden.

Is het dan niet wenselijk dat de verschillende grote kerkgemeenschappen meer autonomie krijgen? Meer armslag? En dat deze verscheidenheid ook vertegenwoordigd wordt bij de centrale leiding? Dat dus die centrale leiding beter door een college-met-voorzitter dan alleen door een voorzitter wordt geleid? Kan men denken aan een kerkleider die zich vooral als een soort coach van de verschillende kerken profileert, die de verschillen probeert vruchtbaar te maken? Niet iemand die boven de kerk staat?

Kerkopbouw gebeurt op eigen risico. De geschiedenis bewijst het. We denken nog even verder in de lijn van het verhaal van Emmaüs. De eerste christenen beschikten niet over pasklare richtlijnen van Jezus om die nieuwe gemeenschappen vorm te geven. Ze dienden daar zelf creatief in te zijn. En de kerkgeschiedenis maakt duidelijk dat er in die vormgevingen heel wat verschuivingen zijn gebeurd. Verschillenden invullingen van de ambten in de kerk. Vandaag hangt het opnieuw in de lucht. Er is van de kant van het centraal gezag een duidelijke tendens om de eigenheid van het priesterlijk ambt te benadrukken. Tegelijk horen we stemmen die er voor pleiten om de toelatingsvoorwaarden voor dat ambt te herzien. Uit ons eigen taalgebied citeren we bisschop Muskens en René Stockman (algemeen overste van de Broeders van Liefde).

Er is echter nog meer te doen dan het aanpassen van het priesterlijk ambt.
Heel de sacramentaliteit van de kerk staat op het spel. Wat ervaren mensen vandaag als authentieke verdichtingsmomenten van hun geloven? Want dat zijn sacramenten toch: samenballing, samenbundeling van geloofsbeleving, van geloofsovergave. Toen de Emmaüsgangers Jezus herkenden bij het breken van het brood stonde ze op en keerden terug naar Jeruzalem. Het herkennen van Jezus was direct met een zending verbonden. Ze wisten zich gezonden om Jezus' levenstestament ten uitvoer te brengen. Jezus was, in zijn persoon, hèt sacrament van God. Het leven zelf van Jezus is sacrament, zichtbare gestalte van Gods aanwezigheid in onze wereld. Dat is heilig. Niet de riten als zodanig zijn heilig, niet wat gewoonlijk sacrament genoemd wordt, maar het leven zoals Jezus het geleefd heeft.

Zo zijn ook leerlingen geroepen om levende gestalte te worden van Gods barmhartige liefde in deze wereld. Dàt is het basissacrament. Alle rituele vormen zijn daarvan afgeleid. Ze staan in dienst daarvan. Ze brengen ons dat in herinnering. Sacramentaliteit kan niet beperkt blijven tot de rituele vormen. Deze zijn natuurlijk nodig. Maar ze zijn geen doel op zich. Ze wijzen ons naar buiten, zoals de Emmaüsgangers terugkeerden naar de droom van Jezus. Begeleiding van zieke mensen met barmhartige liefde is het echte sacrament van Gods liefde. Het ritueel waarin dit symbolisch wordt uitgedrukt zal daar dus zo dicht mogelijk bij aansluiten.

Over een goede maand, met Pinksteren, ligt de klemtoon op de verkondiging. Opnieuw: dit is opgave voor de kerk, en dat doet ze op eigen risico. We staan meer dan ooit voor de opdracht in dialoog te treden met de cultuur waarin wij staan om het levensvoorbeeld van Jezus zo te leren vertellen dat het mensen vandaag raakt. Eerder dan vast te houden aan formules van het verleden. Bidden we dat die geest in ons midden mag groeien.