Verheugt u, want jullie horen erbij!

Beste vrienden,

Stel u voor dat we ons nu tweeduizend jaar geleden, in Palestina bevinden. We zijn gelovige joden en zijn op weg naar Jeruzalem. We zijn een groep bedevaarders en komen juist aan in de stad van David.   Onze eerste gang is natuurlijk naar de Tempel. We staan voor die prachtige Tempel en we willen naar binnen. Als gelovige Joden weten we dan ook wat ons te wachten staat. We weten dat er aan de ingang een priester zal staan die erop wacht dat we hem een vraag stellen. Dat is zowat een vast ritueel, een echte kleine liturgie die in de loop der jaren is ontstaan een soort deurliturgie om binnengelaten te worden.

Gelovige Joden wisten dat. En omdat enkele van die deur liturgieën tot op de dag van vandaag behouden zijn gebleven, weten wij het ook. Ge moet wel wat nader toekijken om hen te ontdekken, maar ze staan zowat in het midden van de Bijbel in Psalm 15 bijvoorbeeld. Die ganse psalm is een klassieke deurliturgie. En omdat we psalm 15 natuurlijk allemaal kennen, weten we nu ook welke vraag we moeten stellen om in de Tempel binnen te geraken.

We moeten vragen (natuurlijk in het Hebreeuws) – maar ik zeg het nu in het Nederlands: „Heer, wie mag er gast zijn in Uw tent, wie mag verwijlen op Uw heilige berg?”

En omdat het een vast ritueel is weten we ook dat de priester ons zal antwoorden: “Degene die vrij is van schuld, en gerechtigheid beoefent, en in zijn hart op trouw bedacht is. Zo iemand leurt niet met lasterpraat, hij doet zijn medemens geen onrecht aan; hij beledigt zijn buren nooit. Hij veracht degene die verachting verdient, maar eert degene die de Heer vreest. Hij wijzigt zelfs een eed in zijn nadeel niet. Hij leent uit zonder rente te vragen en is onomkoopbaar tegenover onschuldigen.

Dat, of zoiets in die lijn zou de priester antwoorden, en iedereen die naar binnen wil moet zich nu zelf bevragen of hij met een zuiver geweten naar binnen kan gaan. Of hij werkelijk waardig is om de Tempel te betreden. Een dergelijke deurliturgie is voor Israël en voor het Jodendom een heel gewone zaak. En omdat het zo gebruikelijk was kan ik me goed voorstellen dat de mensen, waarover het evangelie van vandaag ons bericht, de mensen die toen naar Jezus’ Bergrede hebben geluisterd, dat die mensen heel snel hebben begrepen wat Jezus wilde zeggen. Wat Hij bedoelde toen Hij toen plots die voor ons zo eigenaardige zin uitsprak, toen Hij zijn preek begon met de woorden die wij nu “de zaligprijzingen” noemen. “Die spreekt juist zoals de priester aan de deur van de Tempel” – Hij somt nu de voorwaarden op, de voorwaarden waaraan je moet voldoen om in dat rijk waarover Hij het heeft binnen te kunnen komen.

Ik ben er zeker van dat de mensen van toen dat direct hebben begrepen. De samenloop met de deurliturgie van de Tempel is te duidelijk. Jezus begint met de toegangsvoorwaarden en Hij kiest daartoe een vorm die de mensen reeds kenden van de Tempel.

Hij doet het wel op een iets andere manier, en juist op dat kleine verschil komt het bij de zaligprijzingen aan. Het moet de mensen toen ook direct zijn opgevallen, want de priesters aan de Tempeldeur spraken anders. Wanneer Jezus zou hebben gesproken zoals die priesters van de Tempel zou hij gezegd hebben: “Wanneer jullie zachtmoedig zijn, wanneer jullie treuren, wanneer jullie hongeren en dorsten naar gerechtigheid, wanneer jullie vervolgd worden, dan mogen jullie binnenkomen!” dat is de vorm die de priesters aan de ingang van de Tempel zouden hebben gebruikt. Maar Jezus zegt het anders, en dat hebben de mensen toen zeker bemerkt. Nader bekeken stelt Jezus helemaal geen voorwaarden. Zij toelatingsvoorwaarden zijn helemaal geen voorwaarden meer, het zijn gelukwensen die Hij uitspreekt!

“Ik wens jullie geluk, jullie die arm zijn, jullie die treuren, jullie die hongeren en dorsten naar gerechtigheid. Ik wens jullie proficiat, want jullie zijn erbij!”

Jezus wenst de mensen proficiat omdat ze de voorwaarden blijkbaar reeds hebben vervuld.

Maar aan welke voorwaarde hebben ze dan voldaan om nu binnen te mogen? Jezus looft hen tenslotte niet omdat ze arm van geest zijn, treuren of hongerlijden. Dat is tenslotte geen voorwaarde. Hij omschrijft daarmee alleen de groepen die Hij gelukkig prijst. Maar waar hebben die groepen dan aan voldaan?  Wel, we mogen niet vergeten dat de mensen die naar Hem toegekomen waren ook juist tot die groepen behoorden. Jezus formuleert zijn zaligprijzingen heel bewust naar zijn toehoorders toe. Hij vernoemt de armen en de treurenden niet omdat arm en treurig zijn een voorwaarde zou zijn om het rijk Gods binnen te gaan. Jezus wenst de armen en de treurenden proficiat omdat juist zij het waren die naar Hem toe zijn gekomen, omdat zij aan de eigenlijke voorwaarde al hadden voldaan, want ze luisterden naar zijn boodschap en ze leefden er ook naar. En diegenen die naar Hem luisteren en naar zijn boodschap leven, die hebben de voorwaarden voor toegang tot Gods rijk al lang vervuld. “Verheugt u allen, jullie die hier zijn, armen en treurenden, hongerenden en vervolgden, verheugt U want jullie zijn erbij.”

De zaligsprekingen zijn geen geboden, en ze zijn ook geen catalogus van voorwaarden. Het zijn gelukwensen voor al diegenen die reeds aan de voorwaarden hebben voldaan, die zijn gekomen en die luisteren en vooral die die naar zijn boodschap leven. En daarom moeten wij ons ervoor hoeden om de zaligsprekingen tot een soort eisencataloog te herleiden. Wanneer we hen echt naar onze huidige tijd willen vertalen, dan moeten we hen ook als een enorme belofte beschouwen, dat waren ze toen, en dat zijn ze ook nu nog steeds. Het is alsof Jezus vandaag ook weer voor ons zou staan om zijn boodschap te verkondigen aan al diegenen die vandaag naar Hem toe willen komen, die naar Hem luisteren en die naar zijn boodschap willen leven. “Verheugt U en jubelt, want Jullie horen er bij! Mensen zoals jullie horen in Gods Rijk!” Amen