Omgaan met talenten

 

Met de vraag “Een sterke vrouw, wie zal haar vinden?” bewandelen wij het “zij-spoor” en houden daarbij het Indisch hongerdoek met Bijbelse vrouwenfiguren voor ogen. Het evangelie over de talenten wijst man en vrouw op de ernst van het leven in het licht van Gods oordeel.

De talenten van de Heer goed beheren

Mevrouw Thatcher (+2013), de ijzeren dame uit Groot-Brittannië, gebruikte de parabel van Matteüs over de talenten om de zorgzame en werkzame burger voor haar economisch plan te winnen. Deze parabel paste in haar beleid. Wie goed werkt en goed belegt, verdubbelt zijn bezit. Hij krijgt er zelfs nog een talent bij van degene die er maar één had en die het niet had laten renderen.

“Aan ieder die heeft, zal gegeven worden” (Mt. 25,29). Een econoom noemde dit het Matteüs - effect. Rijken worden alsmaar rijker en armen blijven arm of worden  nog armer. Alweer een parabel die stoort. We begrijpen, zeker tijdens de bankencrisis, de bezorgde man, die er angstvallig over waakte dat hij het hem toevertrouwde talent niet verliest zodat hij de som volledig kon teruggeven. Een talent was een heel aanzienlijke som. Het kwam overeen met vijftien jaar loon van een arbeider.

Zij die de vijf en de twee talenten kregen, gingen onmiddellijk aan de slag om het kapitaal te vermeerderen. De derde wou veilig spelen en juist daardoor verspeelde hij de gunst van zijn heer.

De bezorgdheid van de man met het ene talent was niet de juiste houding. De heer verwachtte iets anders. Matteüs plaatste de parabel van Jezus over de talenten in het perspectief van het eindoordeel als een onderdeel van de eschatologische rede (Mt. 24,1-26). De heer die de talenten uitdeelde, was voor lange tijd op reis. Hij gaf aan elk van zijn dienaren volgens hun mogelijkheden en bekwaamheden. Ze mochten de afwezigheid van hun heer echter niet beschouwen als een lege tijd, waarin ze enkel maar zouden afwachten en ondertussen niets ondernemen. De eerste en de tweede knecht hadden winst behaald. Ze hadden de zaken van hun meester behartigd alsof het henzelf betrof. Ze deden wat ze dachten dat hun heer zelf zou gedaan hebben.

De derde knecht had de bekommernis van zijn meester niet tot zijn persoonlijke zaak gemaakt. De meester beoogde winst. Hij was boos en verweet zijn knecht diens onverantwoordelijke houding. Deze had nochtans niets verkeerds gedaan. Het erge was dat hij hoegenaamd niets gedaan had, tenzij het talent in de grond gestopt. Er zijn mensen die iets doen en fouten maken. Er zijn er zelfs die geen fouten maken, omdat ze immers niets uitrichten. Il y a des gens qui ne font pas de gaffes, mais toute leur vie en est une. Er zijn mensen die geen fouten maken, maar gans hun leven is een miskleun.

Zo we ons inleven in de situatie van de derde knecht - deze met het ene talent - beseffen we dat angst een slechte raadgever is. Angst verlamt. De man die naar het buitenland vertrekt is veeleisend. Hij beseft niet dat mensen daaronder lijden en er aan ten onder gaan. In ‘de eis-tijd’ van heden  komen mensen onder druk. Ze moeten presteren en renderen.  Vanwaar komen vandaag de vele depressies vandaan?  Is Matteüs hier het woord van Jezus vergeten:  “Komt allen tot mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt” (Mt. 11,28)?

Matteüs, de tollenaar, gebruikte in deze parabel de taal van de zakenman die winst beoogt. Hij wou daarmee zeggen dat de Kerk in de tussentijd, wanneer haar Heer weg is en afwezig lijkt, zorgvuldig moet omgaan met wat de Heer haar heeft toevertrouwd. “Het christelijk leven volstaat niet met vroomheid en goede gevoelens. Het is een handelen. Daarover zullen we bij het Laatste Oordeel bevraagd worden” (Cl. Tassin, L’évangile de Matthieu, Centurion, Paris, 1992, p. 262).

De Heer heeft ons toegerust voor onze tocht. Wij zullen eens de haven binnenvaren. Maar dit gaat niet vanzelf. De Heer dringt aan op competentie en zorg. “Laten we daarom waken en nuchter zijn” (1 Tess. 5, 6).  “We mogen projecten ontwerpen en plannen maken alsof ons leven hier eeuwig duren zal en we moeten tevens leven alsof we morgen zullen sterven” (Erasmus)..

Ieder naar zijn en haar bekwaamheid

Talenten zijn ongelijk verdeeld. Toch is elkeen geroepen om zijn en haar talenten te ontwikkelen in dienst van het geheel. Gods schepping wordt mooier wanneer we onze talenten ontplooien en wanneer we samen meebouwen aan Gods wereld. De situatie en het milieu waarin we leven, kan er toe leiden dat talenten in de grond verstopt blijven. De armoede belet dat kinderen de gepaste scholing krijgen. Zoveel jongeren waren begaafd, maar de economische toestand van het gezin dwong hen vroegtijdig hun studies te stoppen. Wanneer, na de val van de Berlijnse muur jongeren uit Oost – Europa contact kregen met leeftijdsgenoten, was Heidi sterk ontgoocheld omdat ze toen aanvoelde dat ze tijdens haar vorming in Oost–Europa zoveel gemist had. Vergelijken is echter gevaarlijk en zelfs misleidend. Christus beoordeelt ons niet op de kwantiteit van onze goederen, maar op de kwaliteit van onze inzet.

Vrouwen werden vaak in een eenzijdig patroon geduwd, dit van de drie “k” s: keuken, kerk en kinderen. Het boek der Spreuken looft de kranige, talentvolle vrouw die, als een goede echtgenote, het huis bestuurde. Zonen en dochters kiezen graag deze tekst uit de Spreuken wanneer ze bij de uitvaart van hun moeder haar met een dankbaar hart willen typeren. Vrouwen kunnen, zoals mannen, op allerlei terreinen actief zijn, maar het werd hen onmogelijk gemaakt. Teresia van Avila (1515 – 1582) schreef in een verzonnen dialoog met Christus deze stoute zin: “Als ge op deze wereld waart, kwam het niet in u op vrouwen te verachten. Ge zijt hen met grote welwillendheid tegemoet getreden. Ge hebt bij hen een grotere liefde en meer geloof gevonden dat bij mannen. Wanneer ik naar onze huidige wereld kijk, dan vind ik het niet juist dat personen met een deugdvol en sterk gemoed miskend worden, enkel en alleen omdat ze vrouw zijn.” Teresia leefde in de zestiende eeuw!

Edith Stein ( 1891 – 1942) studeerde wijsbegeerte en hoopte op een universitaire wetenschappelijke loopbaan. Ze kreeg te horen dat dit voor een vrouw niet paste en dat die weg voor haar afgesloten was. Deze Duitse vrouw, die later in de Karmel zou binnentreden en die omwille van haar joods – zijn in Auschwitz is vergast, is opgekomen voor de rol en de waarde van de vrouw.

Vrouwen worden in een al te mannelijke wereld op een “zij” –spoor geschoven. Vandaar dat ze hun stoute schoenen aantrekken. Waar mannen ermee uitpakken als eerste geschapen te zijn, laten vrouwen opmerken dat God bij de schepping van de man nog aan zijn proefstuk toe was en dat Hij/Zij pas in zijn scheppingswerk slaagde toen Hij/Zij Eva tot leven riep. “Als God Adam schiep, was het slechts een probeersel” “Als Gott den Mann erschuf, übte SIE nur.“

De vlijtige competente vrouw in het boek der Spreuken werd geprezen om de diepste drijfveer van haar leven, namelijk het ontzag en de eerbied voor God. Ze was de vrouw die de Heer vreesde. “Wie God vreest, vreest de mensen niet meer” (D. Bonhoeffer).

Bij een rondleiding in het Zwitserse benedictijnenabdij Engelberg krijgt de bezoeker de Tugendzimmer te zien, de kamer van de deugden. De kunstenaar heeft deze uitgebeeld en er hun Latijnse naam ondergeschreven. De gastenpater laat de bezoeker opmerken dat al deze deugden en waarden vrouwelijk zijn. Op een na. Dewelke?

Geloof, hoop en liefde zijn de drie goddelijke deugden. Alle drie vrouwen. Ze houden elkaar bij de hand. Maar, zo laat Charles Péguy (1873-1914). opmerken, het is het kleine meisje in het midden dat hen vooruit helpt. Dit kleine meisje is de hoop. “Het geloof is een kathedraal, de liefde een hospitaal. Maar zonder de hoop zijn ze slechts een kerkhof”  (Ch. Péguy).   Deze Franse dichter en schrijver sneuvelde in de eerste slag bij de  Marne in Villeroy op 5 september 1914.