30e zondag door het jaar A - 2017

Cyclus A         30e zondag door het jaar - 2017

  • Exodus 22, 20-26
  • Mattheus 22, 34-40

Zusters en broeders,

‘Je moet een vreemdeling niet slecht behandelen en hem het leven niet moeilijk maken.’ Zo spreekt God de Heer in de eerste lezing, en die woorden zijn niet alleen gericht tot het joodse volk, maar tot alle volkeren, dus ook tot ons. Allen onder ons hebben wellicht al foute dingen gedaan tegenover onze medemensen, maar zelf ook moeilijke tijden doorgemaakt. Persoonlijke tegenslagen zoals werkloosheid, ziekte en dood, mislukking in een relatie, onbegrip van ons gezin, onze ouders, onze kinderen en kleinkinderen, onze omgeving. Er zijn zoveel dingen die kunnen tegenzitten, dingen waarbij we afhankelijk zijn van de liefde van anderen, en waarbij de anderen ons niet als een vreemdeling mogen beschouwen met wie ze niets te maken willen hebben. We zien om ons heen wat er gebeurt als die liefde er niet is. Dan wordt de wereld totaal onleefbaar. Kijk maar naar IS: mannen worden vermoord omdat ze geen lid zijn van IS, meisjes worden vermoord omdat ze naar school gaan, vrouwen omdat ze dokter, advocaat of gelijk wat anders zijn, of ze worden als seksslavinnen verkocht. Kijk maar naar de volkeren waar de leiders voor eeuwig en altijd aan de macht blijven. Zo mensonwaardig is een wereld zonder liefde.

Hoe anders dan zo’n wereld klinkt Jezus. ‘Gij zult de Heer uw God beminnen met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.’ Dat is zijn antwoord op de vraag van de farizeeën wat het voornaamste gebod is van de 248 geboden en 365 verboden die de joodse Wet telt. Er is maar één gebod, zegt Jezus, en het tweede is daaraan gelijk. Dat zijn echt revolutionaire woorden: dat je dus op dezelfde manier van jezelf en je naaste moet houden als van God. Daarmee wijst Jezus resoluut het oude beeld af van de almachtige God die als een strenge, soms zelfs wraakzuchtige heerser ver van en ver boven de mensen staat. In plaats daarvan spreekt Hij over een God die zo mensnabij is dat je pas van Hem kunt houden als je ook van je medemensen houdt.

Is de mens dus gelijk aan God? Natuurlijk niet. God is de oorsprong en het begin, de schepper van al het bestaande. God is de onzichtbare, de onvatbare, maar zoals Jezus ons heeft geleerd, is Hij ook ons aller Vader. En hoewel Hij onzichtbaar is, is Hij niet onkenbaar. Het volstaat om naar Jezus te kijken om een menselijk beeld van God te zien. En aan Hem zien we dat liefde voor onze naaste tegelijk liefde is voor God. En voor Jezus zijn niet alleen zijn familie en zijn leerlingen, maar alle mensen zijn naasten. Ook zondaars en tollenaars, rijken en armen, zieken en gezonden, de Samaritaanse en de Kananese vrouw, de Romeinse officier.

Er zijn dus maar twee geboden, en die zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. ‘Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten’, voegt Jezus daar uitdrukkelijk aan toe. Naar ons toe vertaald klinkt dat: ‘Aan deze twee geboden hangt heel ons christendom.’ Want deze twee geboden zijn de grondwet van ons christendom. We kunnen dus maar christen zijn als we leven volgens die geboden. We weten dat dit niet altijd gemakkelijk is. Houden van een God die we ons niet kunnen voorstellen, is niet vanzelfsprekend. Gelukkig hebben we Jezus naar wie we altijd kunnen opkijken, want Hij is God en Hij is mens. En Hij leeft ons ook altijd voor hoe we van onze naasten kunnen houden, ook als dat niet voor de hand ligt. Want houden van ons gezin, onze familie, onze buren, onze vrienden, onze medewerkers is helemaal niet moeilijk, zeker niet als die mensen zelf ook van ons houden. Maar houden van iemand die ons benadeelt, die ons kwaad aandoet, die leugens over ons verspreidt, is niet gemakkelijk. En helemaal moeilijk wordt het om te houden van moordenaars, beulen, wreedaards. Wie kan houden van nazi- en IS-moordenaars, moslimterroristen, mensenhandelaars en zoveel anderen die geen mensen maar monsters zijn? 

Zusters en broeders, laten we altijd ons best doen, en ons altijd spiegelen aan Jezus. Hij die op het kruis kon bidden voor zijn moordenaars: ‘Heer, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen.’ Bidden wij dat Jezus altijd onze bron en onze kracht mag zijn. Amen.