18e zondag door het jaar A

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden
Ieder jaar op 4 mei verzamelen zich overal in het land mensen voor de Dodenherdenking. Ook in ons dorp komen we de in avond van die gedenkwaardige dag samen op de binnenplaats van het gemeentehuis. De vlag hangt halfstok. Er klinken woorden van bezinning en na een stille tocht wordt er een krans gelegd bij het monument op het Beekse Vijthof. We herdenken die avond vol respect allen die hebben gestreden, geleden en gestorven zijn voor onze vrijheid. Het gedenken van dat verleden heeft alles te maken met het heden en de toekomst. Want al wat lijkt op nazi-dom, rassenhaat en barbaarse dwingelandij mag nooit meer gebeuren. De herinnering aan de tirannie van toen bespare ons die ellende voor de toekomst.

Zo viert ook de kerkgemeenschap vanaf het eerste begin - in wisselende vormen - eucharistie. We herdenken dan het verleden: het paasmaal dat Jezus hield de avond voor zijn lijden en sterven. En ook dat herdenken, in een viering nu, heeft alles te maken met de toekomst. Eucharistievieren is terugkijken en vooruitzien. Het is zijn gave van toen aan ons nu gegeven en opgave aan ons om te doen zoals Hij. Wie bij Hem aan tafel gaat moet immers willen meewerken aan een betere wereld, aan de komst van Gods koninkrijk.

Lucas vertelt ons hoe dat moet en hoe het niet moet. Om met het laatste te beginnen, hoe het niet moet: ‘Stuur de mensen maar weg', zeggen de twaalf tegen Jezus, ‘het wordt al donker en er is geen eten. Stuur ze weg zodat ze in de omgeving ieder voor zich voor onderdak en eten kunnen gaan zorgen'.
Zo moet het dus niet, mensen wegsturen. Dat is iets wat Jezus eigenlijk nooit deed, mensen het zelf laten uitzoeken, aan hun lot overlaten en maar weg sturen.

"Geven jullie hun maar te eten", zegt Hij heel uitdagend. En zij: "Maar wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen".
En zo moet het ook niet. Denken dat wat wij hebben te weinig is, dat daar niet van te delen valt. Of denken: mijn kleine beetje beschiet er niet aan, ik geef niets want het is een druppel op de gloeiende plaat. Wie zó denkt, werkt niet mee aan de komst van Gods koninkrijk.

Hoe het wel moet vertelt Lucas ons ook: ‘Jezus nam de broden en de vis, sloeg zijn ogen ten hemel en bad'. Bidden voor het eten, is danken voor je voedsel, is willen weten dat je het slechts gekregen hebt. Maar we hebben er toch voor gewerkt, zeggen we dan. En dat is ook zo, maar de handen en de hersens waarmee we dat deden, hebben we toch ook gekregen. En dus, net als Hij, bidden en onthouden dat het ons gegeven is. Het is voor, maar niet van ons; niet van ons alleen. Dus moeten we bereid zijn te delen. Die tekortkomen moeten we niet aan hun lot overlaten, wegsturen en zeggen: ik heb niet genoeg om te delen, mijn beetje beschiet er niet aan.

Gewoon beginnen - is de les van dit evangelie - en je zult zien dat anderen volgen en dat er dan genoeg is voor iedereen, zelfs meer dan genoeg.

Dit wonder van het gedeelde brood is de droom van Jezus en die komt ook terug in zijn testament, zijn laatste wilsbeschikking, het teken van het avondmaal: Dit brood en deze beker ben Ik en telkens als Ik mij aan jullie uitdeel, zeg Ik - heel uitdagend - ‘geven jullie hun maar te eten'.